Bert Jansen: Een expositie op een plankje We spreken elkaar in zijn werkverblijf dat drie kamers telt. Een kamer waar hij bezig is te promoveren op Duchamp: boeken, een flessenrek à la Duchamp en een ets van de meester. Een werkkamer met boeken en kunst in een precieze mise-en-scène. Op een kastje zijn laatste aanwinst, een Lingbi-steen, ook wel filosofensteen genoemd. Daarboven een verfprint van Man Ray en een kleine aquarel van zijn vrouw Madeline Maus die beeldend kunstenaar is. Van Marien Schouten een muurschildering en een groot werk op papier. “Dit is wat in een studeerkamer hoort. Heel esthetisch, een vaste opstelling, rustgevend, zen-achtig. Die steen is nooit als kunst bedoeld, maar wordt als kunst gevonden en van een sokkel voorzien. Dan komt hij terecht bij iemand die de kunst erin herkent.” In de derde kamer de collectie. Over de twee lange wanden een smalle plank waar het werk op kan staan. Voorkomt boren, en maakt ’t mogelijk te wisselen naar hartenlust. Naast elkaar Marcel Broodthaers, Patrick van Caeckenbergh, Roger Raveel, Lucassen, Ouborg, William Copley, Raymond Pettibon, René Daniëls. Dit is nu, volgende week kan er weer iets anders te zien zijn. In een hoek zijn opslag, de werken in rijen tegen elkaar, vooral huiskamerformaat, soms nog in bubbeltjesplastic. Wat kun je met wat combineren? Ik sprak een aantal jaren geleden een mij toen onbekende Engelse kunstenaar over mijn dilemma: wat moet ik doen om een kunstwerk in zijn waarde te laten aan de muur met al die andere dingen eromheen? Zijn antwoord was: doe alles weg en hang dit op. Hij gaf me een kubusje van 1 kubieke inch gemaakt van stukjes pleister, in oneindige oplage, gemaakt in 1993. Ik moest het ophangen exact midden op de muur, op het precies berekende kruispunt van de diagonalen. Ik heb dat niet gedaan, ik hoef niet de hele dag naar zo’n kubusje te kijken, dan word ik belachelijk. Later, in 2001, hoorde ik van een kunstenaar die in Tate elke morgen het licht aan- en om 17.00 uur weer uitdeed, en die daarmee de Turner Prize won. Het bleek Martin Creed te zijn, de kunstenaar van het kubusje. Ik hou van kunstenaars in wording. Ik koop meestal bij hen zelf maar ook op veilingen. Deze kleine collage van Lucassen uit 1963 zag ik toevallig bij veilinghuis Mak van Waay langs komen. Ik had hem voor 600 gulden. Lucassen zou hem heel graag terug willen kopen. Midden jaren 80 kocht ik veel Nederlandse kunst, vroeg werk, recht uit het atelier. Het merendeel daarvan, zo’n 25 stuks, heb ik in bruikleen gegeven aan het Centraal Museum in Utrecht. Ik was klein behuisd en had dus problemen met de opslag en het museum wilde het graag. Galerie Art Affairs vroeg me een paar jaar geleden daarvan een expositie te maken die ik “21 jaar later” genoemd heb. Hij vindt zichzelf geen verzamelaar. Ik schrijf over kunst en dan blijft er af en toe iets hangen. In eerste instantie koop je losse dingen en zo ontstaat tenslotte een verzameling. Als je meer dan 10 dingen hebt, zegt men dat je een verzameling hebt. Veel verzamelaars zeggen strategisch te kopen, maar als dat is omdat ze veel geld hebben dan is dat ook erg plat. Waar het om gaat is dit bijzondere werk op papier van Raveel te vinden, die het gaf aan Eva Bendien van galerie Espace om in haar slaapkamer te hangen. Hoe fantastisch kunst in huis kan zijn ontdekte ik toen ik als student het verzamelaarsechtpaar Frits en Agnes Becht heb geïnterviewd. Kan het verzamelen zijn werk als kunstcriticus in de weg zitten? De combinatie kom je niet veel tegen, althans niet in de publiciteit. Alsof het niet ethisch zou zijn. Alsof schrijven over kunst de prijs op zou drijven. Nou, die macht heb ik echt niet. Ik schrijf alleen over die kunst of kunstenaar die ik inhoudelijk de moeite waard vind. Ik bepaal dat zelf. En voor de duidelijkheid, ik ben nog nooit benaderd door een kunstenaar die mij een tekening aanbiedt in ruil voor een stuk. Bert Jansen is kunstcriticus Gepubliceerd in Museumtijdschrift nr. 3, april 2010 Terug naar overzicht |