Intro

Onder de titel Archief van een houding brengt Museum Kurhaus in Kleef een eerbetoon aan Konrad Fischer die met zijn in 1967 geopende galerie in Düsseldorf kunstgeschiedenis heeft geschreven. Zijn galerie was een podium voor kunstenaars die later wereldfaam zouden verwerven maar die bij Fischer hun eerste solotentoonstelling konden realiseren.

Bei Konrad Fischer

Kunst is wat de kunstenaar maakt. Zo dacht Konrad Fischer (1939-1996), kort samengevat, over het kunstenaarschap dat hij belangrijker achtte dan een enkel werk, hoe goed dat ook kon zijn. Een kunstenaar hield zich in zijn perceptie bezig met denken over ruimte en tijd, materiaal, de rol van de kijker, de positie van de kunst, kortom wat we de conceptuele kwaliteit van beeldende kunst noemen. Die hield hem al bezig toen hij nog kunstenaar was en toen hij inzag dat hij als galerist meer kon betekenen dan met zijn eigen kunst, besloot hij in 1967 een galerie te beginnen. Konrad Fischer wilde vorm geven aan dat uitdagende, intuïtieve gevoel dat er iets nieuws te gebeuren stond.

Op 21 oktober ging de galerie aan de Neubrückstrasse in Düsseldorf open. Het was eigenlijk niet meer dan een overdekte passage, tien meter lang, drie meter breed. Aan de beide uiteinden liet Fischer ramen en een deur plaatsen en schilderde alles wit. Dit was zijn galerie. Het woord zelf vermeed hij overigens: op de kaarten die uitnodigden voor de opening zou hij consequent alleen maar de naam van de artiest vermelden gevolgd door “bei Konrad Fischer”, de openingstijden en het adres. De kunstenaar en de galerist, dat was het.

Het werd een dubbel debuut. Fischer ging van start met een vloerinstallatie van Carl Andre, toen nog volkomen onbekend in Europa, net als trouwens de conceptuele kunst en de minimal art. Konrad Fischer herkende in de beginnende Carl Andre het zoeken naar een ander idee van kunst en een andere kunstenaarshouding. Carl Andre landde in Düsseldorf, niet met werk alleen maar met een idee. Eerst de galerieruimte zien, en dan daarvoor een specifiek werk maken. Hij was toen al 32 jaar, een late roeping als beeldend kunstenaar. Toen hij sculpturen ging maken, werd hij nog geïnspireerd door Brancusi. Dat leverde verticale beelden op. Te klassiek, niet wat hij zocht. Hij wilde met zijn beelden de ruimte doorsnijden en definiëren, zonder expressieve tussenkomst van het materiaal of de persoon van de kunstenaar. Zo zette hij de stap naar vloersculpturen die aan het begin stonden van de minimal art. Aan de Neubrückstrasse installeerde hij vijf rijen van twintig tegels die de hele vloer besloegen. Dat was geen kunst meer waar je eerbiedig van op afstand naar kon kijken of waar je omheen kon lopen. Kunst was tot die tijd een schilderij aan de wand of een beeld op de vloer. Een venster op een andere wereld die zich buiten de galerie of het museum voltrok. En de kijker was een toeschouwer. Bij Fischer was dat radicaal anders. Het kunstwerk, dat was de ruimte zelf die door de kunstenaar werd ingenomen. Je liep erin of erover, je maakte er deel van uit. Kunst was geen verwijzing meer naar een wereld buiten, kunst was de wereld zelf, op deze plaats, op dit moment. Een nieuw bewustzijn van tijd en ruimte door over de installatie te lopen in het geval van Andre, door de eindeloze reeksen cijfers en woorden van Hanne Darboven, door de perspectiefcorrecties van Jan Dibbets, door de vijf ruimtevullende, witte kubussen van Sol LeWitt. Dit was de nieuwe kunst in een nieuw soort galerie, de white cube, een smetteloos witte, volmaakt neutrale ruimte die naadloos opging in de kunst die er bezit van nam. De enige, niet te vermijden onderbreking werd gevormd door de galerist en zijn bureau. In het geval van Konrad Fischer was ook dat minimaal, het liefst was hij amper zichtbaar, in zwijgzaamheid. Dat bureau van hem is overigens legendarisch geworden. Het was een stalen meubel, ontworpen door Marcel Breuer in Bauhausstijl. Hij sleepte het overal mee naar toe. Op beurzen zat hij midden in de stand aan zijn bureau, zwijgend, moeilijk toegankelijk, ook voor verzamelaars. Dorothee, zijn vrouw, werkt nog steeds dat bureau. Na zijn dood in 1996 heeft ze zijn werk voortgezet, na stevig aandringen van de kunstenaars. De galerie is behalve in Düsseldorf nu ook in Berlijn aanwezig.

Konrad Fischer blonk uit door zijn altijd verrassende keuzes, hij was net zo nieuwsgierig als eigenzinnig. Nog altijd is het een imponerende reeks van kunstenaars die in zijn galerie hun werk installeerden. Volkomen nieuw, met een andere maat en een andere schaal dan wat tot dan toe gewoon was.

Hoe bijzonder hij was blijkt als we het galerieprogramma leggen naast de biografieën van de exposerende kunstenaars. De meeste kunstenaars waren tussen de 23 en 29 jaar toen ze “bei Fischer” exposeerden: Richard Long, Jan Dibbets, Lawrence Weiner, Gilbert & George, Bruce Nauman, Lothar Baumgarten, Wolfgang Laib, Alan Charlton, het klinkt als de inhoudsopgave van een boek over de modernste kunstgeschiedenis. Zo goed was de neus van Fischer voor talent, zo sterk was zijn vermogen om te sonderen wat er onderhuids speelde in de kunst. Maar boven alles had hij de moed om die vaak nog onbekende talenten te tonen. Actueler dan wat Fischer deed kan een galerie niet zijn.

Hij had enorme invloed op verzamelaars, kunstenaars, curatoren en musea. De galerie aan de Neubrückstrasse was de verkeerstoren voor de vlucht die de kunst in de late jaren 60 nam. Richtingen als minimal art, conceptual art, site specific art werden er niet geboren maar wel van daaruit over Europa en Amerika verspreid. Van wat internationale musea en privéverzamelingen tussen 1967 en 1980 kochten aan kunst, kwam meer dan een kwart uit de Neubürgstrasse. In Nederland waren er twee belangrijke poorten waarlangs de kunst “van Fischer” binnen kwam. Dat was Van Abbe onder Rudy Fuchs en de Amsterdamse galerie Art & Project. De invloed van Fischer was ook zichtbaar in de spraakmakende tentoonstelling “When attitude becomes form” in 1968 in Bern, een project van Harald Szeeman die Fischer ook inschakelde bij de Dokumenta van 1972. Een ander voorbeeld: in 1971 was er in New York de tentoonstelling Guggenheim International. Werk van 11 van de kunstenaars uit Fischers stal was daar te zien, en van de kunstenaars die de curator Diane Waldman oorspronkelijk op haar lijstje had staan overleefde er geen enkele haar overleg met Fischer.

Museum Kurhaus is een natuurlijke plaats om de artistieke context van Konrad Fischer te tonen. Het heeft de afgelopen jaren tentoonstellingen gewijd aan Charlton, Penone, On Kawara, Long en volgend voorjaar zal Carl Andre er te zien zijn. Exposities in Kleef kenmerken zich altijd door de ruimte die de kunstenaar letterlijk en figuurlijk krijgt om zijn kunstenaarschap te tonen en dat kan alleen maar als museum en curator een stap terug kunnen doen. In de geest van Konrad Fischer, zou je kunnen zeggen. De eerste galerieruimte aan de Neubürgerstrasse is zelfs nagebouwd om een installatie met stokken van Richard Long uit 1968 weer te tonen.

In Kleef zien we Konrad Fischer allereerst als kunstenaar. Tot hij in 1967 radicaal besloot een andere positie te kiezen om zijn artistieke houding te verwerkelijken, schilderde hij, onder de naam Konrad Lueg. Voor de ogen van nu verrassend actueel werk. Maar wat nu ook treft is de kleurrijkheid, terwijl er de eerste jaren in de galerie geen kleur te bekennen viel. We zien de geschiedenis van zijn galerie in een selectie van de kunstenaars die hij toonde, van Carl Andre natuurlijk, via Bruce Nauman en Mario Merz tot Thomas Schütte en Gregor Schneider. Het museum toont het echtpaar Fischer ook als verzamelaars. Galeriehouders willen zich er nog wel eens op laten voorstaan dat ze zelf niet kopen omdat ze de beste werken aan hun klanten gunnen. De werkelijkheid is soms toch anders, maar niet bij de Fischers. Zij wilden gastheer zijn van de kunst en eerder bemiddelaar tussen kunstenaar en liefhebber dan verkoper. Wat zij in huis hadden, hadden ze gekregen van hun kunstenaars, bij de geboorte van een kind bij voorbeeld. Later hebben ze uit spijt dat ze van sommigen niks hadden, wel werk gekocht, teruggekocht kunnen we beter zeggen. Gewoon tegen de marktprijs.

Wat de tentoonstelling vooral laat ervaren is dat we rondlopen in de geschiedenis van het conceptualisme en de minimal art, de laatste grote –ismen van de 20e-eeuwse moderne kunst. Hoe actueel die nog steeds zijn, is nu te zien in het Amsterdamse Stedelijk Museum. De tentoonstelling Taking Place in de gerestaureerde oudbouw is sterk conceptueel gekleurd, met kunstenaars als On Kawara, Lawrence Weiner en Jan Dibbets, uit de stal van Fischer. Hij is de man die door zijn compromisloze houding en zijn scherpe keuzes de modernste kunstgeschiedenis mede heeft geschreven. Eigenzinnig, zwijgzaam. Fischer was een kijker, met een geweldige antenne voor talent. Het spreken liet hij aan anderen over. In zijn eigen woorden: “ Na de tentoonstelling van Andre hoefde ik niks meer te zeggen; Andre zei het voor me.”

Gepubliceerd in Museumtijdschrift, januari 2011




Terug naar overzicht