Mark Manders - Marc groet ’s morgens de dingen Sinds 1986 werkt Mark Manders ononderbroken aan het project ‘zelfportret als gebouw’. Met gevonden voorwerpen en nieuwe beelden bouwt hij aan een hoogstpersoonlijk, intrigerend universum, zoals onlangs ook te zien was op de Documenta in Kassel. Ter gelegenheid van de uitreiking van de Philip Morris Kunstprijs 2002 voegt Manders in het Cobra Museum een nieuwe aflevering toe aan dit verhaal over verdubbeling en ontdubbeling. door Frits de Coninck Zelf noemt hij het een van zijn mooiste beelden, Black bird, Dead bird, Current thought, een bewerkte foto uit 1993. Voor een bank in een park ligt een dood vogeltje, daarnaast staat een jong kauwtje toe te kijken. Het komt poolshoogte nemen. Over het beeld heen heeft Mark Manders de titel geschilderd. Het dode vogeltje blijkt bij nader inzien een zilverkleurig sculptuurtje dat Manders in het park heeft neergelegd. Het nieuwsgierige kauwtje is wat hij erbij cadeau gekregen heeft, en de tekst thematiseert de voorstelling. Daarmee grijpt hij nogal beslissend in het beeld in. Hij verdubbelt de scène en zet zo een associatiestroom in gang die verder reikt dan wat het beeld in letterlijke zin is. De gedachte zet zich voort in ons hoofd en ontwikkelt zo evenzovele verhalen als er aandachtige kijkers zijn. Het beeld van de vogeltjes zou je kunnen zien als een metoniem voor het oeuvre waaraan Mark Manders bouwt. Een ding, een woord, een gedachte, een associatie, en een nieuw en telkens ander verband. Zijn werk is een langzaam uitdijend universum waarin de betekenissen als panelen langs elkaar schuiven. alsof-wereld Op de Documenta in Kassel heeft Manders (Volkel, 1968) een grote zaal ter beschikking gekregen om er zijn wereld te ontvouwen. Wat opvalt is de helderheid die de dingen uitstralen. Alles is zorgvuldig benoemd en geplaatst, wat doet vermoeden dat er meer is dan wat we zien. Alsof zich achter de dingen een andere werkelijkheid afspeelt. Alsof je je in twee werelden tegelijk bevindt. Want hoe dan ook, wie een installatie van Manders ziet, treedt binnen in een verhaal waarin de hoofdpersonen de dingen zijn, heel stille dingen die hun betekenis verwerven in gesprek met ons. De zaal wordt beheerst door de twee dwingende mensbeelden, echo’s van elkaar in licht geabstraheerde vorm. Quasi-Griekse beelden, net niet helemaal gelijk aan elkaar, tempelwachters zonder tempel, wakend over iets wat voor het oog niet zichtbaar is. Alles lijkt hier stilgezet. De pakken kristalsuiker, de dierbeelden, de kopjes, de tafels, de kamers. Een landschap op een laag plateau met flessen, kopjes en een doormidden gesneden dierbeeld is uitgevoerd in zwart. Het licht, de tijd, de beweging, het geluid: alles is hier tot stilstand gebracht, gevangen in het web van de nacht. Subliem is de stilte van de waterstroom. Er staat een smetteloos, helder aanrecht met daarboven een kraan waar onafgebroken het water uit loopt, met een straal zo nauwkeurig geregeld dat het water in een volkomen vloeiende beweging, zonder enige hapering, in een rechte lijn in het daartoe bestemde gaatje verdwijnt. Hier zijn beweging en tijd voor het oog stilgezet, het water lijkt ontstoffelijkt, de materie is lijn geworden in een zekere staat van perfectie en kunstmatigheid. De stoel is het ultieme voorbeeld van de stilstand. Een fauteuil staat tegen de gipsstenen muur, een andere stoel staat in een glazen vitrine op een klein voetstuk, alsof hijniet tot deze wereld behoort, van een andere orde is. Het is in deze positie geen stoel meer waarop we kunnen zitten, maar een ding, een begrip dat het van zijn definitie moet hebben om ons nog te kunnen dienen. De stoel is een alsof-stoel geworden, waar het licht zo mooi op valt, een vorm die door haar schaduw verdubbeld wordt. Zoals de hele wereld van Manders een alsof-wereld is, met precisie geordend. Hier moet een plan achter zitten. Het plan is in feite de plattegrond van wat hij zijn gebouw als zelfportret noemt en waaraan hij al jaren werkt. Het bestaat uit denkbeeldige kamers die soms ook concreet worden gerealiseerd. Centraal in deze denkwereld is de encyclopedieruimte, een potentieel aan beelden die in Manders’ herinnering en beleving een rol spelen, als ding maar ook als woord. Wat hij encyclopedie noemt, een tamelijk virtueel begrip, is zoiets als zijn atelier: een chaotische schatkamer, gevuld met wat hij vindt en maakt, met toeval en toeleg. Wat hij eerst wilde was een mentaal zelfportret in taal, een boek dus. De fysieke verschijningsvorm der dingen bleek evenwel meer kansen te bieden dan alleen woorden. Wat hem fascineert is het licht dat een kopje zo anders kan maken. Of de dingen die in elkaars nabijheid zo voelbaar worden. Het universum dat voortdurend krimpt en groeit is voor hem complexer dan de wereld van de taal. Zijn gebouw is een realiteit in de museumzaal. “Als ik vroeger ging wandelen liep ik door straten waar soms een wasknijper kon liggen, of als ik ergens naar binnen ging, bevond zich daar een tafel met een telefoon en een lege vaas. Kortom, ik bevond mij in een wereld die ik niet zelf had bepaald. Ik besloot om naast die wereld, of liever in die wereld een gebouw te bouwen. Een gebouw waarin een veranderende stilstand heerst.” De hoofdpersoon is de kunstenaar Mark Manders en dat is in zijn privé-beleving een fictieve persoon. Zoiets als de ik-figuur in een roman die ook niet vanzelfsprekend samenvalt met de historische persoon van de schrijver. Dat maakt de ruimte volledig vrij voor de beleving van de kijker die zijn eigen omgang met de wereld van Manders ontwikkelt. “Ik ben niet verantwoordelijk voor het beeld dat de kijker over Manders heeft. Het is een beeld dat net zo veel zegt over de toeschouwer zelf.” Zo wordt een kijker deelnemer. connotatie Het werk van Manders kun je ook lezen als een grammatica. Het is een gesloten wereld met een eigen systeem, een eigen taal, een eigen toegang. Volgens het concept van het gebouw zijn de dingen verplaatsbaar, herhaalbaar, vervangbaar. Zoals je met ongeveer dezelfde woorden verschillende zinnen kunt maken die evenzovele betekenissen opleveren. Dat je bij het denken over het werk van Mark Manders uitkomt bij taalcategorieën, is niet helemaal toevallig. Hij ziet zijn beelden en tekeningen ook als woorden. Hij schrijft gedichten en heeft zelfs kranten gemaakt. In een zo’n krant heeft hij de ‘vijf’ als thema geëxploreerd. Het idee is dat je bij het zien van het cijfer vijf in je hoofd een beeld ziet en zich vervolgens ontelbare associaties aandienen rond dat getal. Je gaat om te beginnen onmiddellijk tellen. En daarmee is het proces van associatie op gang. Een vijf is meer dan een element uit een oneindige reeks. De vijf overtreft zichzelf en wordt van een kille abstractie een menselijk instrument met een persoonlijke lading. Woord, beeld en gedachten vallen samen. Dat is waar het de beeldend kunstenaar om te doen is. Met een ongelooflijke precisie, heel planmatig en doelgericht. Zoals Manders zijn dingen vormt, combineert en installeert lijkt alles te maken te hebben met denominatie: het precies benoemen van een begrip zodat het zonder mankeren herkenbaar en identificeerbaar is. Ook als ze geabstraheerd zijn. Daartoe heeft hij ook alles in het werk gesteld om de veelal bronzen beelden van mens en dier weer het aanzien te geven van een levend wezen met een voelbare huid. Zijn dingen zijn in eerste aanleg precies wat ze zijn. Autonoom, en vooral dus niks symbolisch of Freudiaans. Door de combinatie met elkaar, in de kamerachtige ruimtes, groeien de betekenissen tot een eigen verhaal. Je zou kunnen zeggen dat Manders voorbij het stadium van de letterlijkheid de betekenisvelden van elk ding onderzoekt. Elk ding heeft een woordenboekbetekenis, een denominatie. Op het moment dat het in een context gebruikt wordt, worden in ons hoofd associaties opgeroepen die de betekenis uitbreiden en aanscherpen, de connotatie. Die zo eigen Manderssfeer baart een sterke verdubbeling van betekenis. Wat doods en stil lijkt, is eigenlijk heel vitaal. Maar dan wel in het persoonlijke domein van de beschouwer. Ter illustratie het verhaal van de man die in Schelm woont. Hij is ontevreden omdat hij die plaats onderhand wel kent en wil weten hoe de grote wereld eruit ziet. Hij verlaat vrouw en kinderen en gaat op weg naar Warschau, dat is voor hem de nieuwe wereld. Als hij onderweg moe wordt, trekt hij de schoenen uit en legt zich te ruste. Om de weg niet te vergeten zet hij zijn schoenen in de richting van Warschau. Er komt een boer voorbij die de schoenen omdraait. Onze man wordt wakker en vervolgt zijn weg naar Warschau. Als hij daar aankomt treft het hem dat alles zo lijkt op Schelm en hij vindt de wereld veel mooier dan hij dacht. Hij ziet een huis dat sprekend op zijn eigen huis lijkt. Hij kan er niet over uit. Zijn vrouw zegt: “Je bent weer terug.” “Nee, ik ben in Warschau”, antwoordt hij. Na lang beraad maken ze de afspraak dat hij kan blijven tot hij weer terugkomt. Hij blijft uiteraard voor altijd in Warschau. Zo leeft ieder zijn eigen werkelijkheid. Een kwestie van ontdubbeling. ‘Mark Manders, Philip Morris Kunstprijs 2002’, 8 november t/m 5 januari, Cobra Museum, Sandbergplein 1-3, Amstelveen; di t/m zo 11-17; MJK gratis ‘Kaleidoscope Night’, 9 november t/m 12 januari, Kröller-Müller Museum, Houtkampweg 6, Otterlo; di t/m zo 10-17; toegang € 10,00 Gepubliceerd in Museumtijdschrift (voorheen Vitrine), december 2002 Terug naar overzicht |