Verdubbelen en ondermijnen Rosemarie Trockel en de kunst van het relativeren In een van Rosemarie Trockels videofilms, genoemd Manu’s Spleen, zien we een mooie, blonde vrouw die bezig is een kaars op een taart uit te blazen. Ze is hoogzwanger. Op het moment dat de kaarsen doven, word je opgeschrikt door een luide knal. Haar buik knalt kapot. De vrouw heeft met een speld de ballon doorgeprikt die onder haar jurk verborgen zat en daarmee aan de fopzwangerschap een hilarisch einde gemaakt. Een typisch Trockel-beeld: de vrouw in twee functies die traditioneel op haar lijf geschreven zijn, die van de verzorging en die van de creatie. En net zo typisch Rosemarie Trockel is het om die positie niet alleen aan de orde te stellen, te onderzoeken, maar vooral ook te relativeren. Aan al haar werk, doordacht en nauwkeurig, kleeft ook een minstens zo belangrijke lichtvoetigheid. Wat je ook aan ernstigs wilt beweren, er zit ook altijd een andere, lichtere, vaak ook tedere kant aan. Het kunstenaarschap van Rosemarie Trockel is vooral een zaak van mentaliteit. Een houding tegenover de wereld, haar wereld waarin ze met nieuwsgierigheid en verwondering omziet en bereid is alles te onderzoeken en te thematiseren. De maatschappij waarvan ze deel uitmaakt is haar “Fundgrube” aan ideeën en motieven, . Ze is geboren in 1952, in het Duitsland van de Wiederaufbau. Van 1970 tot 1978 studeerde ze antropologie, sociologie, theologie en wiskunde. Pas daarna ging ze naar de Werkkunstschule in Keulen, niet eens een echte kunstacademie. Ze begint met schilderen en tekenen, en vooral het tekenen is een constante in haar oeuvre. Er ontstaat een vriendschap met kunstenaars van de Mühlheimer Freiheit, een groep kunstenaars uit het Rijnland, onder wie Dahn en Dokoupil. De kunstwereld in die jaren ’80 is een uitgesproken mannenwereld. Dominant daarin zijn (uiteraard) Joseph Beuys, Gerhard Richter, Sigmar Polke, Georg Baselitz. Die mannelijke overheersing stimuleert Rosemarie Trockel tot een antwoord, een strategische tegenpositie. Het mannelijke artistieke genie verbindt zij met vrouwelijke rollen en thematiek. Deze maatschappelijke kritiek is iets anders dan gepolitiseerd feminisme. Ze is kritisch, maar haar werk is altijd gebaseerd op een eigen verbeelding zonder het feministische idioom. Haar middelen zijn ironie en humor, geen polemiek. Als kunstcriticus Wolfgang Faust bij wijze van provocatie opmerkt dat vrouwen geen kunst kunnen maken, dat de vrouw zich het beste kan houden bij het weven, antwoordt Trockel rond 1990 met breischilderijen. Letterlijk, schilderijen die gebreid zijn. Een van de bekendste is “Cogito ergo sum”, met een bijna pamflettistisch karakter. In het grijs gebreide vlak staan de woorden van Descartes in een kinderlijk, onregelmatig handschrift. Rechtsonder zien we een zwart vierkant dat verwijst naar het soortgelijke doek van Malevitsj dat geldt als het begin van het modernisme in de kunst. En dat tegelijk een parodistisch antwoord is op de geschilderde uitspraak van Polke: “Höhere Wesen befahlen: rechte obere Ecke schwartz mahlen.” Zowel het verlichtingsdenken waarvan de zin van Descartes een uiting is als het modernisme dat deel is van een lineaire opvatting van de kunstgeschiedenis zijn bij uitstek mannenaangelegenheden. Denken was voorbehouden aan de man, en daartegen neemt Trockel een positie in. Ze analyseert, stelt aan de orde, ironiseert in de vorm van een werk dat gemaakt is met middelen die traditioneel aan de vrouw toegerekend worden. Het breien, net als koken, eeuwenlang het idioom van de vrouw. Maar in het geval van Rosemarie Trockel zijn ze wel industrieel gebreid en daarmee wordt het werk ontdaan van het persoonlijke en individuele. Daarmee is “Cogito ergo sum” net zo goed wel als niet vrouwelijk. En daarmee verstoort en ondermijnt ze het cliché. Door de uiterlijke vorm aan te nemen van iets wat je wilt bestrijden, heb je een manier om je vijand onderuit te halen. Een zuiver geval van mimicry. Bij Rosemarie Trockel zijn de dingen niet wat ze lijken. Het is een van Trockels strategieën om oude vormen nieuwe betekenissen te geven en oude beeldcodes te ondermijnen. Ze doet dat bij voorbeeld door te verdubbelen. In haar haartekeningen heeft ze haren in een bepaalde figuratie gelegd, dat gekopieerd en die kopie er met enige verschuiving overheen gekopieerd. Het heeft het aanzien van een serene constructie van grillige zwarte lijnen die in hum abstractie een eigen taal spreken. Verdubbeling en mimicry zijn ook aan de orde in haar beroemde kookplaten. Het gaat om verticaal aan de wand gehangen witte vlakken met een aantal zwarte cirkels als elektrische kookplaten. Natuurlijk is de eerste herkenning die van het kookinstrument dat daarmee eenzelfde soort referentie heeft als haar breiwerk. Tegelijk zijn het ook abstracte, wiskundige vormen die net zo goed als een uitdrukking van minimalistische kunst beschouwd zouden worden. Waarom niet eigenlijk. Welk standpunt je ook kiest, huishoudelijk, kunsthistorisch, etnografisch, maatschappijkritisch of wat dan ook, altijd haalt de ene opvatting de andere onderuit. En dat is een ambitie van het werk van Trockel. Het vreemde verbinden met het vertrouwde oftewel verdubbelen en ondermijnen. Het werk van Rosemarie is complex, door zijn veelheid aan inhouden en verschijningsvormen. Meer dan bij welke andere kunstenaar ook kun je haar werk alleen in samenhang verstaan. Een solitair ding is amper te begrijpen. Haar wereld is een mentale constructie in de vorm van tekeningen, video’s, installaties, beelden, speelgoedauto’s, foto’s, vormen die allemaal verbonden worden door reflectie op haar persoonlijke en maatschappelijke werkelijkheid. Niets staat op zichzelf. Onder de uiterlijke vorm van de dingen schuilt een conceptueel verband dat altijd weer nieuwe betekenissen genereert. Ze heeft niet zo maar zo veel slapende mannen getekend. Ooit las ze dat een korte slaap tijdens het arbeidsproces het economisch rendement flink zou doen toenemen. Zo tekent ze de mannen: stervende helden, rustende werkers, vermoeide minnaars na de daad of toch gewoon impotente lovers? Sommige van die slapers hebben inderdaad een min of meer erotische uitstraling. Zo verenigt Rosemarie Trockel Eros en Thanatos in één beeld. Zo omsingelt en onderzoekt ze, nooit in een lineair verband, maar ogenschijnlijk kriskras. Wat haar werk verankert is haar mentale houding tegenover maatschappij en kunstenaarschap. En van achter de strategie, van achter alle overweging, zo kenmerkend voor haar, komt altijd ook weer de intuïtieve, gevoelige kant tevoorschijn. In haar tekeningen, van nature op klein formaat, zien we haar meest persoonlijke hand, voor even niet gestuurd door de ratio maar door het hart. Daar heeft het althans de schijn van. De tekeningen ogen het meest dichtbij, intiem en kwetsbaar. Ze verhullen zo weinig. Ze geven even de illusie dat ze zijn wat ze zijn, zoals je dat van een tekening verwacht. Tussen oog en tekenende hand lijkt niets te zijn wat afleidt of op het verkeerde been zet. Haar tekeningen liggen open en zijn daarmee kwetsbaar en soms ook gewoon vertederend. In 2000 tekent ze met inkt de contouren van een mannenkop die gesteund wordt door een in rode acrylverf geschilderde hand. Steunen is misschien niet eens het goede woord, het is veel eerder duwen, met enige kracht dat hoofd overeind houden dat zonder die massieve hand niet kan bestaan. Het rood verschaft die hand niet alleen massa, maar ook een psychologische zwaarte, een dramatische lading. Alsof de persoonlijkheid overgegaan is van het lege, moede, treurende(?) hoofd naar de fysieke kracht van de hand. Van de stilte in het gezicht naar de volheid in de werkende hand. Het rood doet ook in het getekende beeld iets interessants. Het verschaft de dunne contourlijnen een tegenvorm. Een goede lijntekening ontleent haar betekenis niet alleen aan wat door de lijnen wordt vorm gegeven, maar net zozeer aan wat buiten die lijnen gebeurt, in het spiegelbeeld die een soort van tegenvorm is. De betekenisvolle zwaarte van het rood versterkt de onderkant van het steunende gezicht. De spiegeling en dus verdubbeling past ze letterlijk toe in dat merkwaardige dubbelportret uit 1999, getiteld “The postcard”. Aan een kaptafel, toch een meubelstuk dat bij uitstek tot het vrouwelijke domein hoort (hoorde), zit een figuur die wij alleen op de rug zien. Aan de forse breedte te merken een mannelijke figuur. En het spiegelbeeld waar wij recht in kijken toont ons een verfijnd gezicht dat we eerder als dat van een vrouw herkennen, maar....met een gestileerde Salvador Dali-achtige snor. Dit hybridische beeld, noch mannelijk, noch vrouwelijk, opent een spannend tussengebied waarin nieuwe betekenissen mogelijk worden die verder reiken dan wat letterlijk en eenduidig is. In al het werk van Rosemarie Trockel zit ook iets onbeschrijfelijks en raadselachtigs. Wat er aan strategie, techniek, ideologie ook allemaal te ontleden valt, uiteindelijk blijft er iets over waar onze geest alleen maar naar kan raden, dat zich dus veel meer op het domein van de intuïtie afspeelt. Tusen de dingen in. Gepubliceerd in Museumtijdschrift, 2005 Terug naar overzicht |