Het experiment als een gekoesterde traditie

De Vleeshal in Middelburg als vrijplaats voor beloftevolle kunst

Het was in 1995 dat ik voor ’t eerst in De Vleeshal in Middelburg was. De aanleiding was een aankondiging van een installatie van Job Koelewijn die mij zo intrigeerde dat ik het werk moest zien. En beleven. Koelewijn die relatief laat besloten had kunstenaar te worden, was pas afgestudeerd aan de Rietveldacademie met een bijzonder eindexamenproject. Dat had de pers gehaald, maar verder was hij nog volkomen onbekend. Het moet een van zijn eerste publieke manifestaties als kunstenaar zijn geweest die installatie in De Vleeshal, nog voor zijn eerste belangrijke galerie expositie, zijn verblijf in New York, beide in 1996, en zijn grote doorbraak daarna.

Ik stapte letterlijk in een installatie die me de adem benam. De vloer was volledig bedekt door spaghetti, in ongekookte vorm uiteraard. Koelewijn had de droge stengels om en om in de breedte en in de lengte naast elkaar gelegd, keurig in de rij, voor zo ver dat mogelijk is met dat dunne, gladde materiaal dat zich niet zo maar in het gelid laat dwingen. Wat ik zag waren geometrische patronen die tezamen grote blokken vormden van 1 m2. Voedsel als vloerbedekking. Dit was een nieuw plaveisel waarop het hoge licht dat in deze gotische zaal binnen valt, vrij spel had met alle denkbare kleurnuances als betoverend effect. De bezoekers mochten er gewoon eroverheen lopen. De spaghettistengels verschoven, patronen vielen uiteen en, nog verwarrender, de stengels braken. Je hoorde ze onder je zolen kraken, je zag de vloer in beweging. Alle zintuigen werden gemobiliseerd, en via de kracht van de associatie ook die van de smaak.

Tussen alle tentoonstellingen die ik professioneel bezoek neemt de installatie van Koelewijn een onvergetelijke plaats is. En met die spaghettisculptuur ook de ruimte van De Vleeshal. Waarom was ik daar niet eerder naartoe gegaan? Ook ik had kennelijk last van het idée fixe dat Middelburg zo ver weg is. En zo had ik tal van belangrijke tentoonstellingen eerder dus aan me voorbij laten gaan. Een ernstige taxatiefout, naar bleek toen ik me verdiepte in de tentoonstellingen en activiteiten die in De Vleeshal hebben plaatsgevonden. Tussen 1970 en nu, een continuüm van tentoonstellingen die ertoe doen. Belangrijke namen? Christian Boltanski, John Baldessari, JCJ van der Heyden, Aernout Mik, Panamarenko, Maria Roosen, Jan Fabre, en natuurlijk de conceptuele kunstenaar Marinus Boezem uit Middelburg wiens installaties in De Vleeshal als een rode draad door de geschiedenis lopen. Wat het tentoonstellingsbeleid het best kenmerkt, is dat er altijd gezocht is (en wordt) naar kunst die experimenteert, die nieuwe wegen gaat en daarmee een attitude van vrijheid en beweeglijkheid vertegenwoordigt. Al die kunstenaars van wie velen nu een internationale reputatie hebben, stonden veelal nog aan het begin van hun carrière toen ze in Middelburg hun werk konden tonen. Job Koelewijn is een sprekend voorbeeld van de durf die aan dat beleid ten grondslag ligt. Nog altijd.

Het eerste hoogtepunt in de reeks tentoonstellingen die toen nog niet eens spraak maakten maar die achteraf zo belangrijk blijken: de expositie van Joseph Beuys’ tekeningen, nog nooit eerder vertoond in Nederland.

Het was de vrucht van een ontwikkeling. Het waren twee min of meer toevallige factoren die samenvielen. Allereerst de ruimte van De Vleeshal, een gotisch monument, maar naar de moderne opvattingen ten aanzien van het inrichten van een tentoonstelling ook een heel lastige ruimte. Het is in ieder geval geen neutrale ruimte waar je gemakkelijk schilderijen kunt hangen. Maar de ontwikkeling in de eigentijdse kunst bood ineens nieuwe mogelijkheden. En die maakten dat we anders naar deze ruimte gingen kijken. Een probleem werd ineens een kans. Anders gezegd, het is makkelijk om het moeilijk te hebben.” Aldus Lorenzo Benedetti, directeur van de SBKM en De Vleeshal sinds 2008.

Hij doelt op de veranderingen die eind jaren 60, begin 70 plaats vonden. De beeldende kunst begon grenzen te overschrijden, de grenzen van de klassieke genres, de museale ruimte en niet te vergeten de opvatting van wat kunst was. Een tentoonstellingsruimte was niet langer een statisch begrip dat je moest nemen zoals het was. Het werd door de kunst geannexeerd en werd zo deel van de nieuwe dynamiek van het kunstwerk. De ruimte werd veel meer een podium voor performances, body art en installaties die de ruimte in beslag namen. Kunst werd daarbij sterk conceptueel. De conceptual art reduceerde het kunstwerk tot wat ze in essentie is: een idee, dat belangrijker is dan de realisatie op een bepaald moment, op een bepaalde plaats. In het licht van die ontwikkelingen kreeg De Vleeshal als tentoonstellingsruimte nieuwe kansen. En die heeft men genomen.

De grote metamorfose was, twintig jaar geleden, de oprichting van de Stichting Beeldende Kunst Middelburg (SBKM) in 1991 waarvan Lex ter Braak de eerste directeur was. De Vleeshal met zijn geschiedenis van bijzondere tentoonstellingen ging op in dat breder verband. Dat leidde tot een meer consistente programmering waarin kunst, kunstenaars en het maken van tentoonstellingen veel nauwer op elkaar betrokken werden. De Vleeshal werd een plek waar het experiment wortel kon schieten en daarmee kon en kan alles wat daar gebeurt deel uitmaken van het internationale debat. Juist omdat De Vleeshal kleiner en vrijer is gebleven en zodoende ook onafhankelijker kan opereren. “De Nederlandse musea hebben in de 20e eeuw meer vernieuwing gebracht dan in elk ander land ter wereld. Het experimenteren en vernieuwen van de tentoonstellingspraktijk heeft het Stedelijk, Van Abbe, Kröller-Müller tot voorbeelden gemaakt voor de nieuwe museum voor hedendaagse kunst. Maar de musea zijn nu te veel met marketing bezig en experimenteren te weinig; zo zullen ze nooit de faam en belangstelling van het verleden terug krijgen. Tegenwoordig er is te veel concurrentie. Musea zijn chique winkels geworden. De nadruk is veel te veel op het instituut museum komen te liggen en niet meer op de beweging. Dat willen we met De Vleeshal absoluut niet. We willen die attitude vasthouden die de kunstenaars in de jaren 70 uitstraalden: we komen en we doen iets. Dat was de ziel van de conceptuele kunst, dat is een openheid die bij De Vleeshal past.”

De SBKM is wel beschouwd een kleine stichting, zeker in relatie tot de bijzondere geschiedenis en de ambities. Was de SBKM tot 1991 een onderdeel van de gemeente, nu is de stichting zelfstandig. Ze wordt financieel gevoed door de gemeente, het ministerie van OCW en door incidentele subsidies. Er worden in De Vleeshal jaarlijks 10 exposities gerealiseerd, 5 à 6 publicaties zien elk jaar het licht en er zijn zo’n 6 symposia. Dat wordt allemaal waar gemaakt door 8 medewerkers. “We doen veel met weinig mensen. Juist omdat we klein zijn, kunnen we ook flexibel opereren. We zijn Middelburgs en we willen het centrum van de wereld zijn, we zijn klein en willen groot denken. Tussen die werkelijkheid en die droom zoeken we altijd de balans. Het is ons vaak gelukt om de beste kunstenaars hier naar toe te halen, die vervolgens het beste van zichzelf wilden geven. Dat had en heeft ook te maken met de omstandigheid dat de ruimte van De Vleeshal goede kunstenaars altijd uitdaagt.“

De tentoonstellingen in De Vleeshal trekken per jaar zo’n 30.000 bezoekers , natuurlijk veel toeristen. Een kwart van dat aantal zijn inwoners van Middelburg en onderzoek leert dat die vaak terug komen. Benedetti: “We krijgen veel positieve reacties, ook uit Middelburg zelf. De kunstwereld kent ons, ook internationaal. Het is onze opdracht om de naam en faam van De Vleeshal op de kaart te houden.”

De Vleeshal, en sinds 20 jaar ook de SBKM, heeft een reputatie opgebouwd, de geografische ligging ten spijt. Maar de kaart van Nederland valt niet vanzelfsprekend samen met de geografie van de kunstwereld. Antwerpen en Brussel zijn dichterbij dan Amsterdam, het epicentrum voor wie niet verder kijkt dan de traditie wil. Lorenzo Benedetti bepleit een ander manier van kijken: “Voor velen is de afstand van Middelburg naar Amsterdam nog altijd korter dan andersom. Maar als je verder wilt denken dan tot waar de regionale of nationale grenzen strekken, dan zie je ook de grote kansen. Onze positie nodigt uit tot dialoog met het nabije buitenland, met België vooral. Het gaat er uiteindelijk niet om waar je bent, maar wat je denkt.”

Zijn de tentoonstellingen de afgelopen 20 jaar het vlaggenschip geweest, er is nog een andere pijler onder de stichting, en dat is de collectie kunst die door de jaren heen is aangekocht. Minder zichtbaar maar zeker zo belangrijk. Maar in Middelburg is er geen ruimte om de collectie te tonen, ook geen ruimte trouwens voor opslag. De klimatologische eisen waaraan een opslag moet voldoen, het onderhoud en beheer vergen zo veel geld dat dat voor de SBKM simpelweg te duur is. Vandaar dat de collectie zich bevindt in het MUHKA, het museum voor hedendaagse kunst uit Antwerpen. Dat bespaart niet alleen geld, het levert Middelburg ook veel op. Het MUHKA kan gebruik maken van de Middelburgse collectie en de SMBK kan over de grote collectie uit Antwerpen beschikken voor het maken van tentoonstellingen. Zo kon het dat vorig jaar werk van Luc Tuymans en Martin Kippenberger in De Vleeshal werd getoond, alleen al wegens kosten van verzekering en transport onbetaalbaar, normaal gesproken.

De collectie die in Middelburg is aangelegd, vóór 1991 door de gemeente en daarna door de SBKM, beslaat zo’n 150 werken. Benedetti is er trots op, en terecht. Het topstuk is een video-installatie van Pippilotti Rist uit 1995, heel vroeg en dus goedkoop gekocht. Het werk is nu een veelvoud waard van wat er toen voor is betaald. Er is werk van Jimmie Durham, Ilya Kabakov, Job Koelewijn en van belangrijke kunstenaars uit Zeeland als Piet Dieleman en Marinus Boezem. Met een bescheiden budget is er in Middelburg een prachtcollectie opgebouwd. Per jaar is er €10.000 beschikbaar voor aankopen, een bedrag waarmee je op een beurs voor hedendaagse kunst snel uit gewinkeld bent. Met het vroegtijdig herkennen van talent, durf, goede contacten en vooral visie kom je een heel eind, zoals blijkt. Wat voor het tentoonstellingsbeleid opgaat, geldt net zo voor aankopen. “Als je toont of koopt wat er al is en al een plaats heeft veroverd, ben je te laat. Kenmerkend voor De Vleeshal, en dus ook voor de SBKM, is dat ze altijd heeft geanticipeerd. Wij willen de eerste zijn.” Waar dat zoekende oog toe heeft geleid, mag blijken uit de waarde die de collectie nu heeft. Ze heeft, zo schat Lorenzo Benedetti, ongeveer 2 % gekost van de totale subsidies en 10% van wat de markwaarde nu is. Dat is wat je terugkrijgt als je goed experimenteert.

Ooit was er een plan voor een museum als huis voor de collectie, naar ontwerp van Aldo van Eyck. Het geld was een probleem. De realisatie van het plan zou ten koste zijn gegaan van de tentoonstellingen. Het is bij een plan gebleven. Maar de droom leeft nog altijd in Middelburg. De kwaliteit van de collectie is in ieder geval een goed argument om over een museum te blijven denken, net als over de economische betekenis ervan voor een stad die het toerisme als een dierbare bron van inkomsten koestert.

Maar museum of niet, de SBKM zet het beleid met durf en visie voort. Lorenzo Benedetti formuleert het als de traditie van het experiment, een paradox die mogelijk is gebleken in het beleid dat in 1970 begonnen is. Zijn eerste tentoonstelling was die van Fernando Sánchez Castillo die zich internationaal met zijn beelden en video’s steeds meer toont. Dit jaar komt er een expositie van het jonge Belgische talent Kelly Schacht. “Het experiment als traditie, dat mogen we niet kwijt raken want dan verliezen we onze identiteit. Het experiment omarmen, dat is leren lopen in het donker.”

Gepubliceerd in Zeeuws Tijdschrift, jrg. 61, nr. 3-4, 2011




Terug naar overzicht