Decadent zonder climax

De quasi-realistische schilderijen van de Amerikaan Terry Rodgers (1947) kom je de laatste jaren op elke beurs tegen. De voorstellingen lijken pornografisch, er schijnt van alles in te gebeuren dat de nieuwsgierigheid wekt en tegelijk zie je bij veel kijkers afkeer van de platheid. Ze prikkelen en ze irriteren. En ze verkopen naar het schijnt goed: de liefhebber die er een wil kopen, mag op de wachtlijst staan. Het Scheringamuseum in Spanbroek dat zich profileert als museum voor realistische kunst laat deze zomer een overzicht zien van zijn werk: twintig grote schilderijen en tekeningen, alles van de afgelopen tien jaar.

De doeken lijken spectaculair. Jonge mensen die in alle opzichten voldoen aan het schoonheidsideaal van onze vermaaksindustrie. Modellen met perfecte vormen, een strakke lijn, gespierd, gebronsd, de mannen met Dieselonderbroeken, vrouwen met doorzichtige beha’s, strings, opzichtige juwelen, piercings, nepnagels, zonnebrillen en vooral heel veel bloot. Rodgers heeft alles uit de kast gehaald om zijn mensen te maken, beter gezegd om ze te laten lijken op het beeld dat de entertainmentindustrie oproept van jetsetpary’s. De ruimtes waarin ze zitten, staan of liggen zijn al net zo nep als ze zelf zijn. Tussen al het vlees zie je her en der een schilderij, een kroonluchter, een gipsen beeld van een Griekse kop: de clichés van de bourgeoisie. De pijpjes bier zijn spannender. Dit zijn quasi chique hangplekken voor the young and beautiful. En wat ze doen? Ze drinken, roken, kijken, wachten. Wachten waarop? Wachten op niets. Want in zo verre al de suggestie gewekt wordt van een orgie, zal de kijker het van zijn eigen fantasie moeten hebben. Zoals een van de bezoekers opmerkt: “You get is what you see. Je moet het van je eigen projectie hebben.” Op de doeken zelf gebeurt inderdaad helemaal niets. Geen verleiding, geen opwinding, geen geilheid. De wereld die Rodgers schildert is er een van spanningloze decadentie. Een platte wereld van valse schijn en leegheid, van mensen die naar de meest oppervlakkige opvattingen mooi zijn. Een wereld van modellen als Paris Hilton (figureert inderdaad op een van de schilderijen) wier beroemdheid op niets anders berust dan op het feit dat ze beroemd is. Inhoudslozer kan het niet.

De mensen die je hier ziet zijn decorstukken. Ze lijken op levende mensen, mensen van vlees en bloed maar meer dan wat je ziet is er niet van te verwachten. Ze kijken in de leegte, niemand die de ander aan kijkt. Zelfs een kus in het schilderij The retreat of Logic uit 2008 is een volkomen mechanische handeling die op bevel uitgevoerd wordt. Van enig warm contact is geen sprake. Van opwinding trouwens ook niet. Ook niet in schilderkunstig opzicht. Zijn manier van schilderen is net zo plat als de wereld die hij afbeeldt. Rodgers heeft een zekere virtuositeit in het weergeven van de dingen, inclusief de mensen. Hij schildert letterlijk, wat je ziet is wat het is: een voorstelling. Maar het vlees wil nergens echt vlees worden. Het blijven vleeskleurige streken verf met een fijne penseel, afgewisseld met streken wit die het licht moeten suggereren. Dat is het en daar blijft het bij. Maar een schilderij moet meer zijn dan een letterlijk verslag. Een goed schilderij roept verf tot leven. Vlees moet je dus kunnen voelen. Het moet gloeien, schrijnen, vertederen, opwinden of wat je allemaal ook maar kunt beleven. Beleving, dat is wat je hier mist. Vergelijk dat eens met de manier waarop Lucian Freud wiens werk toch ook tot de collectie van het Scheringamuseum behoort, mensen van vlees en bloed schildert. Het verhaal dat Freud wil vertellen zit in de verf zelf, een verhaal dat je meevoert, dat spanning oproept, dat emotioneert. Net als het leven. Bij Rodgers gaat het niet om het leven, niet om het schilderen, maar om een idee.

Wat wil Rodgers met zijn schilderijen? Naar eigen zeggen geeft hij het beeld van een wereld zoals die bestaat in de geest van ons, levend in deze westerse wereld van rijkdom, overdaad, verveling en vooral leegheid. Zijn figuren, zegt hij, proberen, zoeken, vechten maar hebben totaal geen bewustzijn van zichzelf. Op de vraag of hij de happy few schildert, kaatst hij de bal meteen terug: “Lijken ze dan gelukkig? Dit zijn allemaal loners, zonder emotie, zonder contact met elkaar. Iedereen zoekt, maar niemand vindt elkaar. En dat in een wereld waarin we alles kunnen maken wat we kunnen bedenken.” Dat klinkt als een aanklacht, als een morele spiegel die de kunstenaar ons voorhoudt. Hij wil de leegheid aan de kaak stellen, de verveling, de inhoudloosheid van een virtuele wereld die opgebouwd is uit realistische ingrediënten. Een dominant westers beeld dat door de media gretig wordt verspreid. Wat Rodgers over zijn werk zegt verklaart veel over wat een schilderij van hem ons voorspiegelt. Eén schilderij inderdaad, maar waarom dan die twintig andere? Want dat is misschien wel de grootste kritiek op deze tentoonstelling: er wordt twintig keer hetzelfde verhaal verteld. Letterlijk, zonder dat de verbeelding gestimuleerd wordt, zonder dat je er deel van wordt.

Gepubliceerd in Het Financieele Dagblad, bijlage Persoonlijk, 23 mei 2009




Terug naar overzicht