Kunst, omdat het niet anders kan [Museum De Pont toont tekeningen en schilderijen van Philippe Vandenberg, voor het eerst in Nederland. De keuze uit zijn werk is gemaakt door Berlinde De Bruyckere die het combineert met haar eigen werk. Een ontmoeting van zielsverwanten.] Waar deze ontmoeting over gaat, kan niet beeldender verteld worden dan door het ensemble in het eerste wolhok, bij de entree van de tentoonstelling. Een schilderij van Philippe Vandenberg en drie werken op papier van Berlinde De Bruyckere. Op het wit geschilderde doek heeft Vandenberg met eigen bloed het woord Honte geschreven, Frans voor schaamte. Het raakt direct aan de thematiek van zijn werk dat onscheidbaar met het leven, zijn leven, verbonden was. Schaamte, dat was voor hem een uitdrukking van pijn, waartegen even geen verweer mogelijk is. Zo maakt hij van de taal een beeld, om met nog minder omwegen zijn machteloosheid te verbeelden. Alsof je in de grondeloosheid van zijn ziel kijkt. Ook het werk van Berlinde de Bruyckere gaat over het menselijke tekort, over pijn en lijden, over eenzaamheid. Maar zij toont dat minder onomwonden. De drie tekeningen, ‘Wound’ geheten, zijn veel meer een zoektocht, zowel naar de pijn van een wond in dit geval, als naar de schoonheid van het tekenen. Je kijkt naar een wonde en tegelijk word je getroost. De twee kunstenaars hebben elkaar en vooral hun werk goed gekend. Ze bezochten elkaars atelier en respecteerden elkaars werk dat een gemeenschappelijke thematiek heeft. Bij beiden komen we een schrijnend mensbeeld tegen, maar waar Vandenberg dat verbeten en obsessief wil oproepen in zijn tekeningen en schilderijen zoekt De Bruyckere in haar beelden ook een tegenwicht in de schoonheid en de aanvaarding. Waar Vandenberg de existentiële nood uitspuwt, verzacht De Bruyckere het schamele lot van de mens met de zachtheid van het materiaal. In haar beeldtaal biedt een deken troost en beschutting. Voor beiden geldt wat Vandenberg in een brief schreef: “Onschuld is precies dit: nooit het ergste ontwijken.” Dat is ook de titel van de tentoonstelling die door Berlinde De Bruyckere is samengesteld, in nauw overleg met de kinderen van Philippe Vandenberg. Zijn leven van onafgebroken schilderen en tekenen eindigde in 2009 met een zelf gekozen dood. Zijn atelier is nog helemaal in tact. Er zijn daar duizenden tekeningen en talloze schilderijen die door zijn kinderen in een stichting zijn ondergebracht. Alles is inmiddels gefotografeerd, beschreven en geordend. De Bruyckere heeft alles door haar hand laten gaan en een 100-tal tekeningen gekozen en een aantal schilderijen die in een precieze opstelling de ontmoeting aangaan met haar eigen werk. Het is goed dat Vandenberg weer aandacht krijgt. Zijn werk is te lang niet meer getoond; in Nederland is het zelfs nagenoeg onbekend. De oorzaak van de betrekkelijke stilte die Vandenberg ten deel viel na een overdonderende start van zijn carrière is inmiddels geschiedenis. Maar wel een die de willekeur van de macht blootlegt in de kunstwereld waarin verafgoding en verguizing elkaar heel gemakkelijk kunnen opvolgen, waarin carrières gemaakt en gebroken kunnen worden. Philippe Vandenberg was een grote belofte toen hij in 1976 de Gentse kunstacademie verliet, samen met Thierry de Cordier met wie hij altijd boezemvriend zou blijven. In 1981 werd hij op het sxchild gehesen met de prestigieuze Prix de la Jeune Peinture Belge. Jan Hoet, toen beginnend kunstpaus, prees hem verder de hemel in. Veel jonge collectioneurs voeren op het kompas van Hoet en kochten gretig zijn werk dat inmiddels een weg had gevonden naar vooraanstaande galeries, ook in de VS. Maar Hoet en Vandenberg, beiden heftige karakters, kregen ruzie en dat maakte dat Hoet in een publicatie een doodvonnis velde door te verklaren dat al die verzamelaars die nu Vandenberg kochten spoedig ontgoocheld zouden zijn. Het dramatische gevolg: collectioneurs dumpten zijn werk massaal op de veiling en het werd vervolgens ook nog eens geweerd in alle grote exposities. De arm van Jan Hoet reikte ver. Jaren later heeft Hoet excuses aangeboden en een grote overzichtstentoonstelling gemaakt in Gent, maar de faux pas was niet meer ongedaan te maken. Hélène Vandenberg, zijn dochter: “Maar mijn vader is altijd gedreven door blijven werken. Geen moment dat hij niet tekende. Elke dag, altijd. Kunst was nodig om te overleven. Het was een manier om zijn demonen de baas te worden.” Het werk van Vandenberg wordt ook gekenmerkt door stijlbreuken. Het is een voortdurende afwisseling van abstractie en figuratie, met een belangrijke plaats voor tekeningen en schilderijen waarin hij de taal gebruikt. De taal, de literatuur was een belangrijke inspiratiebron voor hem. Er is een reeks tekeningen waarin hij zijn radicaliteit verwoordt en verbeeldt. “Il me faut tout oublier” krast hij op het papier, en “Kill them all and dance”. Het klinkt heftig en compromisloos en zo bedoelde hij het ook. Hij verwoordde de noodzaak voor de kunstenaar om ’t oude te vernielen teneinde ’t nieuwe te kunnen verwerven. Telkens weer. Het is die fundamentele, mentale keuze die Berlinde De Bruyckere imponeert. “Ik heb mij volledig opengesteld voor zijn kunstenaarschap en wilde me in zijn hele oeuvre verdiepen. Alles is gearchiveerd, integraal. Er is niks gefilterd. Er is dus ook werk waar nog geen artistieke beslissing over genomen is, en ook zijn particuliere aantekeningen zijn daar nog. Maar om zijn persoonlijke verhaal gaat het mij niet. Ik wil zijn kunstenaarschap bevragen en ik wil de raakvlakken tussen zijn en mijn werk in beeld brengen. Het belangrijkste voor mij is de eerlijkheid van zijn werk. Hij heeft zo veel durven tonen, zonder grens, zonder compromis. Ik was ongelooflijk aangedaan toen ik zo in zijn werk afdaalde. Het doet me anders kijken naar mijn eigen werk. De serie erotische tekeningen ‘Romeu my deer” (2010-2011) zou ik anders nooit hebben getoond.” De Bruyckere heeft intuïtief gekozen, niet beredeneerd of met wetenschappelijke bedoeling. Het is haar persoonlijke beslissing om van Vandenberg vooral de figuratieve en de woord-tekeningen te tonen en niet de abstracte. Zijn tekeningen die hier in series hangen, hebben iets grimmigs. Hij tekende alsof hij geen tijd te verliezen had, en omdat hij niet anders kon. Dat begon toen hij 6 jaar was en onder tafel schuilde voor de ruzies van zijn ouders. Daar tekende hij, uit zelfbehoud. En dat is nooit veranderd. De tekeningen die in De Pont getoond worden zijn gesloten werelden. Ze zijn vaak associatief en verhalend en soms ook cartoonesk. De tekeningen van De Bruyckere daarentegen zijn veel meer een vorm van onderzoek. Ze kan met zo’n twintigtal tekeningen tegelijk bezig zijn waaraan ze op verschillende tijden werkt en waarvan er soms maar een paar overblijven. Ze probeert op papier een vorm te vinden voor het gevoel, voor de ideeën en noden die ze wil uitdrukken. Een tekening van haar moet vragen stellen, niet beantwoorden. In de tekening voelt ze zich vrij en kwetsbaar. Een tekening kan weinig verhullen, heeft geen huid die verzacht zoals in haar beelden het geval is. Voor haar tekeningen heeft ze een apart atelier, juist omdat het voor haar een persoonlijker actie is dan het werken aan beelden waarbij ze samenwerkt met assistenten. Maar het tekenatelier is voor haar alleen. Wat heeft deze ontmoeting van twee verwante werelden opgeleverd? De Bruyckere: “Het maken van Deze tentoonstelling heeft me de moed gegeven om te tonen. Ik heb m’n terughoudendheid afgelegd.” En Hélène Vandenberg is verrast door een kwaliteit in het werk van haar vader die ze niet eerder zo heeft gezien: “In de samenhang van deze tentoonstelling blijken zijn schilderijen ook te troosten, omdat ze meer hoop geven dan ik dacht.” Welbeschouwd heeft hij zelf de sleutel gegeven tot een mildere blik op zijn schilderijen. De doeken die in de grote hal bijeen hangen heeft hij de troostende titel ‘Das letzte Gold’ gegeven, woorden uit de slotregels van het gedicht An den Knaben Elis van Georg Trakl. “Auf deine Schläfen tropt schwarzer Tau, Das letzte Gold verfallener Sterne.” Gepubliceerd in Museumtijdschrift, 2012 Terug naar overzicht |