Videokunst vraagt andere manieren van kijken

Videokunst is een relatief jong medium. Nog geen 50 jaar geleden introduceerde Sony de eerste draagbare videorecorder, de zogenaamde Portapak, en werden de eerste videobanden in New York getoond. Dat begin lijkt lichtjaren achter ons. Nam June Paik (1942-1975), de eerste, zelfverklaarde videokunstenaar, toonde in 1963 een installatie van gestapelde tv-toestellen in werking. Voor ogen van nu aandoenlijk primitief. Want nu op videogebied geproduceerd wordt, lijkt eerder de perfectie van een Hollywoodfilm te hebben. Zoals de reeks videofilms getiteld Cremaster van Mathew Barney (1967), in kosten waarschijnlijk de duurste videoproductie ooit. We kunnen de vergelijking ook tot Nederland beperken. In 1970 legde Bas Jan Ader (1942-1975) met 16 mm-filmpjes vast hoe hij van een dak van een huis in Los Angeles viel of hoe hij met fiets en al de Reguliersgracht in reed. In zijn romantische verlangen de verhevigde werkelijkheid te beleven is Ader verwant met een van onze jongste videokunstenaars Guido van der Werve (1977). Zijn Nummer Twaalf uit 2009 die zich op diverse plaatsen in de USA afspeelt, is een professioneel gemaakte videofilm waarvoor hij zelfs een helikopter inzette. Die enorme uitbreiding van technische faciliteiten levert ook een ander beeld op, meer gelaagd, meer complex, maar artistiek gezien niet wezenlijk anders dan de video’s uit die oertijd. Video is niets anders dan een technische vergroting van het repertoire van de beeldende kunstenaar. Met eigen problemen en nieuwe vragen.

reproductie

Een van die problemen is de gemakkelijke reproduceerbaarheid. Die lijkt de videokunst heel erg toegankelijk te maken, dus wie zou er bezwaar tegen kunnen hebben? Maar de betekenis van het beeld blijkt toch sterk afhankelijk van de kwaliteit van de vertoning. Zo zijn er op You Tube ongelooflijk veel video’s te vinden. Inderdaad, te midden van alles wat men aan bewegend beeld kan produceren, met de mobiele telefoon zelfs, zit ook videokunst. Maar het postzegelformaat en de lage resolutie ontkrachten die videobeelden. Kunst heeft een omgeving nodig om betekenis te kunnen hebben. Een context die het de kijker mogelijk maakt geconcentreerd te kijken en te overdenken. In die zin is You Tube niet meer dan een goedkoop plaatjesboek, zonder context of selectie en daarmee zonder enige pretentie. Video Nummer Acht van Guido van der Werve is daar ook te zien. Een aangrijpend beeld van de kunstenaar die op het poolijs loopt, vlak voor een reusachtige ijsbreker. Maar wat in de stilte en ruimte van het museum dreigend en opwindend is, wordt op You Tube gereduceerd tot een hooguit curieus, maar in ieder geval onttakeld beeld. De klassieke podia voor beeldende kunst hebben van You Tube niet veel te duchten. Juist musea en galeries kunnen zich onderscheiden als een plek met aandacht en stilte, met uitleg en gesprek. Bart Rutten, conservator van het Stedelijk Museum en kenner van videokunst: Het is met You Tube niet anders dan met de afbeelding van de Mona Lisa op een koektrommel. Niemand zal beweren dat die koektrommel ook echt de beelddrager is, niemand zal dat voor kunst aanzien.

Maar reproductie kan ook anders. Het wordt nu steeds beter mogelijk een video te kopiëren zonder verlies van kwaliteit, en dat kan een bedreiging zijn voor de prijs. Want wat koop je precies in geval van video? Egbert Dommering, verzamelaar: Kunst placht een handel in dingen te zijn. Je kocht een object en dat was het. De wereld van de videokunst is anders. Eigenlijk gaat het om een licentie waarin je de gebruiks- en vervangingsrechten van informatiedragers (die zijn kwetsbaar en verouderen) vastlegt in een certificaat dat moet garanderen dat dit een ‘echt’ editie exemplaar is.

Maar wat is de licentie waard als over 70 jaar het copyright is verlopen? Dommering: De veilingen zijn nog helemaal niet op videokunst ingesteld. Hoe lang kan een licentie duren? Kun je een licentie eigenlijk wel veilen? Allemaal vragen waarop nog geen antwoord is. Ik denk dat een contract en een certificaat toch wel handelswaarde hebben.

ontwikkelingen

Hoe jong de videokunst relatief ook mag zijn, de veelsoortigheid ervan is enorm. Er is zeker geen eenduidige, lineaire ontwikkeling. Er zijn hooguit een aantal parallelle richtingen te benoemen, op grond van formele criteria. Al moet ook gezegd dat de meeste video’s van alles wel wat hebben.

De eerste video’s waren een vorm van anti-tv. In de woorden van Paik: “Lange tijd heeft de televisie de intellectuelen gemarteld, het wordt tijd dat de intellectuelen de televisie gaan martelen". Tussen toen en nu is video vooral een artistieke cross over geworden. Onlangs presenteerden de jonge kunstenaars Sander Breure (1985) & Witte van Hulzen (1984) in de Amsterdamse galerie tegenboschvanvreden hun videofilm Ebedi Dönüs (Eeuwige Terugkeer), een film zonder begin of eind, opgebouwd uit losse verhaallijnen en opgenomen in Istanbul met professionele Turkse soapacteurs. De film is een choreografie van dagelijkse handelingen die zich afspelen in een vervreemdend kubistisch decor. Op de achtergrond klinkt barokke muziek. Of dit film of video is? Voor Van Hulzen & Breure doet dat er niet meer toe. Het onderscheid in de conventionele zin van het woord gaat langzamerhand verdwijnen. De naam film is eigenlijk een set van conventies om een verhaal te vertellen. Dat kun je dus ook met een videocamera.

Er zijn nog wel wat meer lijnen te onderscheiden. Zoals die van de performatieve video. Aanvankelijk werd die gebruikt om een performance te registreren die op een bepaald moment, ergens en voor een publiek werd uitgevoerd. Bruce Nauman nam zo in 1968 zijn Bouncing in the corner op. De performatieve video’s van nu zijn nog steeds belangrijk maar het zijn geen registraties meer van een fysieke actie, ze bestaan alleen in digitale vorm. Actuele voorbeelden daarvan zijn nu te zien op de tentoonstelling in De Hallen in Haarlem waar werk wordt getoond van onder meer Jesper Just, Markus Schinwald en Aernout Mik waarin de complexe relatie tussen het menselijke lichaam en zijn omgeving onderwerp van video is.

Verder is er de meer schilderkunstige benadering van David Claerbout die grootse beelden schept waarin uiterst traag minutieuze veranderingen plaats vinden die het beeld onder spanning zetten. Heel anders zijn de documentaire video’s, van de Litouwer Deimantas Narkevicius bijvoorbeeld. Hij brengt de veranderde wereld in beeld in wat tot 1989 het Oostblok heette. Typerend voor deze vorm van video is het gebruik van bestaand filmmateriaal, de zogenaamde found footage, en de re-enactment, het reconstrueren van een wereld op basis van historisch materiaal. Een andere formeel te onderscheiden soort is die van theatrale, muzikale video’s, zoals Imogen Stidworthy ze maakt. En natuurlijk zijn er ook de verhalende video’s die zich lineair in tijd en ruimte voltrekken. Zoals Disorient van Fiona Tan.

nieuwe eisen aan presentatie

Tan maakte Disorient voor de biënnale in Venetië van 2009. Onlangs was de video ook te zien in het museum voor moderne kunst in Arnhem, in de Rijnzaal die helemaal aangepast was aan de vertoning van Disorient. Hoe anders was dat in Venetië. Een van de twee schermen hing tegenover de ingang van het paviljoen en telkens als de deur open ging viel er een strook licht op het beeld, dat vervolgens voortdurend verstoord werd door de nieuwkomers. Weg beeld, weg betovering. Videokunst vraagt een andere kijkhouding en dus ook een andere inrichting en een specifieke presentatie. Tot nu toe zijn musea daar nog niet zo erg mee bezig geweest. Video’s worden nog te vaak getoond als schilderijen. Maar videokunst vraagt tijd, soms veel tijd. Bezoekers schijnen gemiddeld 10 seconden naar een schilderij te kijken en dan hup, naar het volgende. Te zien aan de praktijk gaat dat bij video niet heel veel anders. Mensen kijken zoals ze zappen. Rutten: Omdat tv nu zo’n belangrijk medium is geworden, is er ook een daarbij horend kijkgedrag ontstaan dat meespeelt als het om videokunst gaat. Hoe je video presenteert, moet je af laten hangen van het werk. Niet alles hoeft getoond met een beamer of ‘geloopt’.

Verzamelaar Dommering laat in zaal 19 van het Haagse Gemeentemuseum elke twee maanden een andere video te zien uit hun collectie. Hij wil daarbij ook uitproberen hoe de museale traditie van presentatie doorbroken kan worden. Belangrijk daarbij is zijn onderscheid tussen video’s die een beeld in beweging laten zien en video’s die beweging in beeld brengen. Bij de eerste categorie gaat het om schilderkunst waarin een tijdselement is geïntroduceerd. De tweede categorie gaat over een handeling. Hierbij wordt meer uit de traditie van de performance, de dans, muziek,het theater en de documentaire geput. Bij dat onderscheid past ook een verschillende kijkhouding. Bij het eerste past het klassieke museummodel dat een ‘wandelmodel’ is. Bij het tweede past het theatermodel dat een ‘zitmodel’ is. De musea zouden voor veel video’s het theatermodel moeten introduceren, met vaste begintijden, met een uitleg en vooral goede stoelen.

Gepubliceerd in Museumtijdschrift, nummer 6, september/oktober 2010




Terug naar overzicht