Het beeld dat licht en ruimte wordt
Over het werk van Winnie Teschmacher
Hoe eenvoudig kan een beeld eruit zien. Alsof het geen moeite heeft gekost om het zo te laten worden. Alsof het nooit bedacht en gemaakt is en het er altijd al is geweest, en niet meer weg te denken valt. 'Enso' is zo’n beeld. Met een hoogte van 7,5 centimeter en een doorsnede van 26 centimeter zou je het zelfs nog over het hoofd kunnen zien, als het niet zo overrompelend volmaakt zou zijn. En eenvoudig dus. 'Enso' karakteriseert het kunstenaarschap van Winnie Teschmacher. Een beeld dat eruit ziet alsof het zonder handen gemaakt is, alsof het alleen nog maar een idee is. En hoe etherischer een beeld is, hoe meer het achter zijn uiterlijk van natuurlijke gemakkelijkheid het ingewikkelde proces van totstandkoming verbergt. Het lijkt wel een wetmatigheid. De meeste denkkracht, arbeid en geduld zijn nodig om het tegendeel, in dit geval de eenvoudige vanzelfsprekendheid, te realiseren. Dat is wat Winnie Teschmacher met haar materiaal doet: alles wat nodig was om het beeld te maken, verdwijnt en lost op in het idee dat het beeld uitspreekt. Als dat lukt, ziet het eruit als gemaakt wie aus einem Guss.
Zo bedrieglijk eenvoudig is ook 'Het Stillen der Gedachten' (2010). Het is een tweelingbeeld, twee delen die samen één beeld zijn. De twee zijn net geen halve bollen. De ronding van onder naar boven gezien, houdt vlak voor ze een halve bol zou vormen op. Alsof het beeld nog door wil groeien. Waar de ronding mat is, is de bovenkant volledig transparant, wat maakt dat er een komvorm ontstaat die van ongrijpbare diepte lijkt. Deze beelden zijn volmaakt ingetogen, alsof ze niet gemaakt zijn maar uit zichzelf ontstaan. Ze hebben elkaar nodig en vullen elkaar aan, om tot een perfecte balans te komen. De hoogte en de diepte, de doorsnede en de bolling, alles is perfect op elkaar afgestemd. Samen zijn ze één beeld, een beeld dat lijkt te zweven in de ruimte ondanks zijn eigen massa, een beeld dat het licht volume geeft. In een van de twee is een lens geslepen dat als een oog in de materie beweegt. Het lijkt de essentiële vraag te stellen: wat zie ik? Maar in haar beelden weet je nooit precies wat je ziet. Omdat de gekozen vorm niet te benoemen is aan de hand van iets wat er op lijkt. Omdat het licht het beeld voortdurend laat veranderen. Omdat het beeld ongemerkt de ruimte opzuigt waartoe het zich verhoudt. Dankzij de materie en de techniek die dienstbaar een stap opzij doen. Ook bij 'Het Stillen der Gedachten'. Hoe de twee gemaakt zijn, doet er uiteindelijk niet toe. Het beeld is aan die vraag ontstegen. De techniek is achter de sensatie van het kijken verdwenen.
De relatie die Winnie Teschmacher heeft met de techniek is op zijn minst paradoxaal. Het materiaal waarmee zij werkt, glas, heeft helemaal niets vanzelfsprekends. Het is geen materiaal dat de natuur je in de schoot werpt. Het moet gemaakt worden en dat alleen al vergt gespecialiseerde kennis en vaardigheid, precisie, energie en tijd. En dat allemaal nog voordat er überhaupt sprake is van het beeld. Om tot het beeld te komen heeft de kunstenaar de techniek broodnodig en als het beeld er is, is de techniek als vanzelfsprekend verdwenen, opgelost, alsof ze nooit nodig is geweest. Dat duidt op een complexe en op het eerste oog tegenstrijdige verhouding met de middelen die onontbeerlijk zijn om het beeld te maken. Hoe ga je daar mee om? Preciezer verwoord: hoe maak je de ambachtelijkheid ondergeschikt aan de artisticiteit? Winnie Teschmacher heeft dat dilemma op een bijna renaissancistische wijze opgelost. Zij zoekt de oplossing in het oude onderscheid tussen de techniek van de vakman en de ‘inventio’ die aan de kunstenaar voorbehouden is. Zoals de leerlingen zich bij het schilderen van een portret bezighielden met de details van de stofuitdrukking en de meester de ziel van het werk voor zijn rekening nam (de inventio in de 17e-eeuwse kunstopvatting) die hij zichtbaar maakte in het gezicht van de geportretteerde, zo maakt Winnie Teschmacher gebruik van de beste vaklui om het beeld te maken dat zij geconcipieerd heeft en voor ogen heeft, en waaraan zij de laatste, beslissende hand legt. Slijpen doet ze wel, als een vorm van concentratie, als de manier om onder de huid van het beeld te komen. Slijpen is weghalen, net zo lang weghalen tot het beeld gevonden is. Niet te veel, niet te weinig, een proces dat maanden kan duren. 'Door de tijd en de concentratie kom ik in het beeld en zie ik onderweg kansen op andere beelden.' Het beeld is er als de kunstenaar ziet dat het beeld er is. Dat is de crux van de artistieke beslissing, en die kan alleen door de kunstenaar genomen worden. In die zin zijn de ogen minstens zo belangrijk als de handen. Zo ontstaan haar beelden en worden ze autonome vormen die de vraag naar de ontstaansgeschiedenis overbodig maken. De materie en de techniek buigt ze om en kneedt ze tot het sculpturale kwaliteiten worden. Sculptuur, dat is in haar vormtaal het overwinnen van de tegenpolen. Zoals vol tegenover leeg, warm tegenover koud, extravert tegenover ingetogen staat. En op een ander niveau: worden versus zijn, Yin tegenover Yang. Dat zijn universele, menselijke principes die het particuliere en individuele overstijgen. Ze maken de weg vrij voor de beschouwer aan wie het beeld zich overlevert. Want reflectie is een zaak van de beschouwer die verdergaat waar techniek en materie ophouden.
Van de materie naar de geest
Het materiaal waarin Winnie Teschmacher werkt, glas, is de drager van een idee. De vorm waarin ze een beeld maakt moet samenvallen met de waarneming. Wat je ziet, is wat het is. Dat vraagt kijken, aandachtig kijken naar het beeld zoals zich dat aan de beschouwer aandient, in het hier en nu. Dat is kijken naar een beeld als een autonoom object dat niet in de weg gezeten wordt door esthetica, functie of representatie. Is het mooi, dient het ergens toe, stelt het iets voor? Dat zijn criteria die in de eendimensionale werkelijkheid van alledag soms van dienst kunnen zijn om het nut van iets te bepalen. Echter een goed beeld heeft geen nut, maar des te meer zin. En toch wordt de kunstenaar die in glas werkt altijd lastig gevallen met de vraag naar functie en representatie. Als een beeld van glas al geen praktische functie heeft, als het beeld dus niet bruikbaar is als vaas of schaal, dan willen we in ieder geval dat het ergens op lijkt, dat wil zeggen dat het iets representeert uit de ons bekende wereld. Traditionele criteria als esthetica, functie en representatie zijn beperkingen die Winnie Teschmacher in haar beelden wil overwinnen, om ruimte te geven aan een idee. Haar beelden willen de techniek overstijgen en het materiaal achter zich laten. Dat geeft aan de vorm die ze kiest de vrijheid om op te gaan in de waarneming. Wie alleen maar uitgaat van een vorm die een concrete resultante is van techniek en materiaal, ziet weinig. De beschouwer die dat doet, kiest voor één plaats en één moment waarop het beeld zich zou moeten tonen. Maar kijken is in de optiek van Winnie Teschmacher bewegen, in tijd en ruimte. Kijken is een beeld van alle kanten bekijken, kijken is tijd nemen En de vorm waarin het beeld zich manifesteert is daar een noodzakelijk middel voor. De meticuleus ontworpen vorm leidt de kijker naar een actieve waarneming die het beeld in verbinding brengt met de omgeving en de tijd. Als het beeld dat bereikt, is het losgezongen van zijn eigen materie en vorm. Dan verwerft het een spirituele dimensie en nadert het beeld het onbereikbare. Het oog haakt dan niet meer aan de vorm, omdat het werk op weg is onstoffelijk te zijn, volkomen transparant te worden en dat niet alleen in de metaforische betekenis. Het oog is dan meer dan alleen de fysieke toegangspoort tot ons brein. Het oog wordt een geestesoog dat het onzichtbare wil zien. Dan zijn we voorbij aan het object waarvan we zo graag het materiaal duiden en de vorm benoemen. Als de kijker niet meer vraagt: wat stelt het voor of waar dient het toe, dan is het ding echt een beeld geworden, dan heeft het ding zichzelf als het ware opgeheven. Dat brengt de kijker naar vragen die het wezen van het beeld raken: waar zit de diepte, hoever strekt de ruimte zich uit, waar is het licht? De vorm is dan niet meer dan een tussenstadium, een opstap die voert naar het onzichtbare beeld, naar het eindeloze niets.
Het licht dat ruimte wordt
De beelden van Winnie Teschmacher geven vorm aan het licht. Niet dat het licht er grijpbaar door wordt, maar wel zichtbaar. Het licht dat overal om het beeld heen is en kristalliseert in het tot vorm geworden glas. Samen maken ze elkaar zichtbaar: het licht door het glas, het glas door het licht. Het glas is als de maan die zelf geen bron van licht is maar een tussenhalte, om het licht te vangen van een onzichtbare zon en door te geven aan ons. Wonderlijk dat het onzichtbare zichtbaar wordt door materie die zelf transparant is, althans in de handen van Winnie Teschmacher. Het licht dat zij zoekt is tegelijk ondefinieerbaar en toch alom aanwezig, in en om het beeld. Die spanning maakt voor haar het licht tot een mysterie. Zonder licht geen leven, zonder licht ook geen vorm. Het licht is voor ons mensen wat het water is voor de vis. Stel dat het een vis gegeven zou zijn alles te mogen bedenken wat hij zou willen, dan zou water uiteindelijk het enige zijn waar hij niet op zou komen. Omdat hij zonder dat niet eens kan leven, laat staan kan denken, omdat hij er helemaal door omgeven is en het bijgevolg nooit kan waarnemen. Zo ongeveer is het licht voor ons. In dat bewustzijn vindt Winnie Teschmacher inspiratie in het werk van James Turrell. De Amerikaanse kunstenaar heeft zijn oeuvre gebouwd op de ambitie om het licht waarneembaar te maken, maar dan wel volkomen losgemaakt van objecten. Hij organiseert omgevingen waarin het licht als autonoom verschijnsel een ervaring wordt. Je weet niet precies wat je ziet, je weet wel wat je beleeft: licht. Wat Turrell doet met een observatorium doet Winnie Teschmacher met haar beelden van glas. In haar opvatting dat licht ondefinieerbaar is, is ze ook verwant met de schilder Jan Andriesse. Die schildert het licht, niet als een vorm die zich afzet tegen schaduw, maar als een optische wereld die in zichzelf bestaat en niks anders nodig heeft om waargenomen te worden. Het licht dat vormen schept, dat waarneming mogelijk maakt, dat ruimte in atmosfeer verandert, dat ruimte vult en tegelijk leegte is. Dat soort licht is het licht dat Winnie Teschmacher vangt in haar beelden van glas.
Het beeld 'Touching the Void 2' bestaat uit twee conische vormen, de een van gepolijst glas, de ander mat. Ze liggen naast elkaar op het vlak, in tegenovergestelde positie. Ook zij vormen samen een beeld, als een danspaar. Bij de een wordt ons oog vooral getrokken door de buitenkant, de ander zuigt de aandacht naar binnen. En zo gaat het ook met het licht. Het ene beeld weerkaatst het licht en stuurt het weer terug de wereld in, waar het andere het licht vangt en opzuigt. Dat kleurt onze waarneming die de ene conus tot een holle en de andere tot een bolle vorm maakt. Het oog krijgt nooit helemaal vat, noch op de vorm, noch op de materie, want alles gaat op in dat alles overheersende licht. En ook de grens tussen de objecten en de ruimte eromheen wordt fluïde, want waar houdt het object op en begint de ruimte? Er is geen grens. Er is eerder sprake van een transitoor gebied tussen beeld en omgeving die maakt dat die twee naadloos en onzichtbaar in elkaar overgaan. Alsof ze elkaar aanraken in het licht. Juist het licht heeft vrij spel en overwint de grenzen die wij gebruiken om de dingen te benoemen en van elkaar te onderscheiden. Hoe autonoom kan het beeld worden, door toedoen van het licht. Op een avond werd Winnie Teschmacher opgebeld door Jan Andriesse. 'Heb je de maan gezien?' Hij wist wie hij moest bellen om die sensatie te delen. De volle maan, dat is dat prachtige, efemere licht dat de donkere wereld in een zachte gloed zet, zonder dat je kunt zien waar het vandaan komt. Ook die avond, bij volle maan. Het licht kwam niet, het was er. Het schiep zachte schaduwen in een donzig licht, net voldoende om de dingen te laten gloeien. Het licht dat overal is, en nergens, niet om te stralen maar om er te zijn.
Wiskunde
In een beeld van Winnie Teschmacher mag het oog nergens aan blijven haken. Een beeld moet de uitstraling van perfectie hebben, zonder de aandacht trekkende bijzaken of onvolkomenheden. Niks mag afleiden van een vorm die helemaal wil kloppen, alsof hij een vanzelfsprekendheid is. Maar vanzelfsprekend is niets. Dingen worden bedacht en gemaakt en achter de ogenschijnlijke eenvoud van de vorm gaan wel degelijk een aantal principes schuil. En zoals het met vitale principes gaat: ze zijn er, maar we zien ze niet. Dat geldt voor wetmatigheden die ordening aan de natuur geven, dat geldt net zo goed voor de formele principes die een beeld van Winnie Teschmacher van vorm en betekenis voorzien. Want ook een idee moet worden geconstrueerd. Er zijn twee wiskundige principes waar ze bewust gebruik van maakt. Dat is in de eerste plaats de Gulden Snede die de ideale maatverhouding formuleert. Het is de maat die in het klassieke beeld terug te vinden is, in een middeleeuwse kerk of in de menselijke vinger. De Gulden Snede verdeelt een lijn in twee ongelijke delen waarbij het grote deel 1,618 keer zo groot is als het kleine. Toegepast op een vinger: het topje verhoudt zich in lengte tot het middenstuk van de vinger, als het middenstuk tot de som van de twee. Het idee van de Gulden Snede is een vormgevend principe in onze cultuur. De maatverhouding ligt verankerd in ons collectieve bewustzijn van schoonheid. Onze opvatting van schoonheid wordt er door gestuurd. Als wij vinden dat een vorm klopt, blijkt hij bijna altijd terug te voeren op de regel van de Gulden Snede. Of op de Fibonaccireeks, een ander wiskundig principe dat Winnie Teschmacher graag in haar beelden verwerkt. De Fibonaccireeks is een serie getallen waarbij elk getal de optelsom is van de twee voorgaande. Ook dit ordeningsprincipe komt overal in de natuur voor, zoals in de verdeling van de pitten in de zonnebloem. In veel van haar beelden zijn de verhoudingen terug te voeren tot beide wetmatigheden. Purple Flame uit 2009 is er een voorbeeld van. Het beeld uitgevoerd in glas met een lichtpaarse tint is de vertaling van een vorm die veel voorkomt in Indonesische moskeeën. De ronde vorm heeft ze daarbij getransformeerd in een vierkant. Het is een complex beeld in zoverre dat het is opgebouwd uit een piramidevormige onderbouw waar bovenop een vierkante spits is geplaatst. De onderkant van de spits sluit aanvankelijk aan op de onderbouw en ontvouwt zich in de breedte om na een knik naar boven toe op een punt uit te lopen. De helling van de piramide is vlakker dan die van de spits. Aan het beeld is van alles te zien, en vooral: alles klopt. Het is de precieze toepassing van de klassieke regels van de Gulden Snede en de Fibonaccireeks die het beeld samenhang verlenen. In dit beeld grijpen alle vormen en lijnen in elkaar. Het is een formele kadering die alle ruimte geeft aan het visuele spel. Want door toedoen van de breking van het licht en de beweeglijkheid van het oog van de kijker gebeurt er van alles. De spits weerspiegelt als een zwevende cirkel in de onderbouw, terwijl de lens die onder in de piramide is geslepen een luchtbel wordt die vrij beweegt in de transparante massa van het glas. Bij elke beweging, van het licht of van de kijker, verandert het beeld. En er gebeurt nog iets. De materie van het harde, massieve glas wordt verzacht en misschien wel opgeheven door het licht dat door de lens gestuurd wordt. Het glas is geen materie meer, maar transparantie die alle ruimte geeft aan het licht. Zo wordt het licht de drager van een idee, met dank aan wiskundige wetmatigheden. Onzichtbaar in de toepassing, des te zichtbaarder in de gedachte die in het beeld besloten ligt.
Winnie Teschmacher zoekt in haar werk naar de goede verhoudingen die het beeld die natuurlijke vanzelfsprekendheid kunnen geven. Die het beeld boven de werkelijkheid van alledag uittillen en het een meer geestelijke dimensie geven. Het zijn de klassieke regels van maat en proportie die het object transformeren in een idee, het individuele in iets universeels en die het tijdelijke maken tot iets van blijvende schoonheid. De spiegel van die volmaaktheid vindt ze in het Pantheon in Rome. De tempel is het klassieke archetype van wat architectuur kan zijn. Alles in deze constructie is erop gericht ruimte en tijd voelbaar te maken. De koepel van het Pantheon is exact de helft van een bol. Als de lijnen met precies dezelfde kromming worden doorgetrokken, ontstaat er een denkbeeldige, volmaakte bol die de vloer net niet raakt, op de millimeter nauwkeurig uitgerekend. Als de maat goed is, volstaat een deel om het geheel te suggereren. Zo schept de kunstenaar het gevoel van ruimte en omarming. Dan doet het er niet meer toe hoe groot de diameter is van de cirkel, als het geheel maar klopt en de proporties wiskundig perfect zijn. De ronding van de Pantheonkoepel loopt eindeloos door, ook bovenin waar een opening gelaten is die zicht geeft op de hemel en die het licht gul binnen laat stromen. Architectuur als een perfecte ronding die de zon uit het zicht houdt en het licht als een bundel stralen naar binnen haalt. Dit is het licht dat losgemaakt is van zijn bron, het licht dat vormen schept en de grenzen van de tijd overwint. Dit licht is tijdloos. Licht op die klassieke manier zichtbaar gemaakt, is meer dan een fysiek verschijnsel. Het lijkt onthecht van tijd en ruimte, losgemaakt van het hier en nu. Als licht zo de fysieke grenzen overstijgt wordt het meditatief, onstoffelijk. En zo ook het beeld dat er op het oog zo vanzelfsprekend uitziet. Met dank aan het onthechte licht en de fluïde ruimte.
Frits de Coninck 2013
Terug naar overzicht |