De Tuin van Jeroen Doorenweerd

Beeldend kunstenaar Jeroen Doorenweerd (Terneuzen, 1962) heeft het stuk grond dat grenst aan het fabrieksgebouw van De Pont, tot tuin omgevormd. Geen tuin in de vanzelfsprekende betekenis van het woord. Geen aanleg van bloemperken, grasveld, paadjes en bomen zoals wij de overgebleven ruimte rond het woonhuis inrichten. Doorenweerd is bij de uitnodiging om vorm te geven aan de tuin van De Pont in Tilburg uitgegaan van de tuin als ruimte. Eigenlijk naar de oude en inmiddels afgesleten betekenis van het woord. Het woord tuin duidde in de 17e eeuw nog de omheining aan, dat wat het eigen stuk grond afscheidde van de buitenwereld. Tuin was dus een benaming voor de ruimte en niet voor de bloembedden. Dat wat zich binnen de tuin bevond, groenten, bloemen etc., werd benoemd met het woord hof. De hof bevond zich dus binnen de tuin. De tuin waar het in het geval van De Pont om gaat, is een stuk grond dat wat betreft de verhoudingen onmogelijk is. Het is een stuk restgrond dat het oude fabrieksgebouw scheidt van het Tilburg eromheen, nu dus een buffer tussen de tentoonstellingsruimte en de nieuwbouwhuizen die in plaats van de oude wevershuisjes verrezen zijn. Ieder jaar zal een kunstenaar in de gelegenheid worden gesteld de tuin van De Pont opnieuw vorm te geven. Jeroen Doorenweerd is de eerste. Wat hij aantrof, was heel weinig: een groepje bomen en een nieuw opgemetselde muur als uiterste grens. In die leegte is hij aan het werk gegaan. Hij werkt met maat, afmeting en vorm van de gegeven ruimte, zodanig dat de kijker zich de ruimte bewust wordt. De ruimte, dat is het werk zelf waar de kijker deelgenoot van wordt. Daartoe heeft hij, uitgaande van de verste hoeken, kijkrichtingen bepaald. In elke ruimte waarin wij ons bevinden, zullen we al kijkend de ruimte indelen in voor en achter, in veraf en dichtbij, in hoog, laag en breed. En we zullen vooral vaststellen waar wij ons zelf in die ruimte bevinden. Daartoe zoeken we naar oriëntatiepunten, aan de hand waarvan we maat en verhouding benoemen. De oriëntatiepunten die onze kijkrichting bepalen, zijn in De Tuin drie houten objecten. Om te beginnen is er een steiger in de vorm van een T. Op het terras begint het plankier, ongeveer 1 meter breed, dat langzaam oploopt, de tuin in, in de richting van de verst verwijderde hoek. Als deze loopplank de maximale hoogte bereikt (1.25 m), is er een T-kruising. Rechtsaf loop je de ruimte in over de steiger die ophoudt waar de poten in een waterbassin staan. Linksaf is de derde poot van de T, alles op 1.25 m hoogte, zodat je op een veilige hoogte toch een verrassend uitzicht hebt over de ruimte. In het verlengde van de lijn die getrokken wordt door het oplopende plankier staat het tweede object: een houten uitkijktoren. Vanaf een hoogte van 2.50 m kijk je, beschut door de veilige wanden, vanuit de verste hoek de ruimte in. Het is tegelijkertijd de enige plek in de tuin waarvandaan je over de muur kunt kijken en het aangrenzende Tilburg als het ware bij de tuin betrekt. In het verlengde van de andere poot ligt een tweede uitkijkpost, een soort dug-out die we kennen van het sportveld. Voor de helft onder de grond, op 1.25 m diepte, voor de andere helft erboven, tot een hoogte van 1.25 m. Zittend in die houten post, kijk je over de vlakte met een oog dat zich op maaiveldhoogte bevindt en zie je grasvlakte, steiger en bezoekers in een heel ander perspectief. De vlakte zelf heeft hij in tweeën verdeeld. Rechts van de diagonale lijn die loopt van de uitkijk toren naar het terras heeft hij een mengsel van wilde bloemen en hoog gras gezaaid dat mooi contrasteert met het kort geschoren gras, links van de lijn. Juist nu de zomer voldragen is, wordt dat contrast zichtbaar. In mei, toen De Tuin opengesteld werd, was dat nog slechts als idee, als belofte aanwezig. Op een minimale manier, zonder enige nadruk, bijna ongemerkt, brengt Doorenweerd en tekening aan in het landschap. Legt hij eigenlijk compositielijnen bloot. Het gaat om de manier waarop wij de ruimte waarnemen en die onbewust tot iets van onszelf maken. Dat levert geen spectaculair kunstwerk op, wel iets dat iedereen zou moeten zien en, beter nog, waar iedereen in zou moeten rondlopen.

Gepubliceerd in BN/De Stem, 1993




Terug naar overzicht