De wereld is een honingraat

De foto’s van Andreas Gursky (1955) zijn hot. En daarmee zijn reputatie. “The world’s greatest living photographer” zoals hij in de wereld van de kunst genoemd wordt zit bij de meest prestigieuze galeries in München en Londen, heeft al een show in het MOMA in New York achter de rug en toch heeft hij nu pas zijn eerste grote overzichttentoonstelling. In Haus Esters en Haus Lange in Krefeld, een van de mooiste kunstruimtes ter wereld en tegelijk een van de lastigste om in te richten, worden meer dan 150 foto’s getoond, in de volle encyclopedische breedte van een imposant oeuvre. Vanaf zijn studietijd in Essen tot aan zijn voorlopige hoogtepunt, vorig jaar. Toen werd zijn foto “99 Cent” bij Sotheby’s geveild voor het recordbedrag van 3.346.456 dollar.

Deze foto uit 2001 is indrukwekkend, en niet alleen door het formaat. Ze is meer dan 3 meter hoog en bijna 6 meter lang. Achttien vierkante meter uitbeelding van het onverzadigbare consumentisme. Gursky heeft vanuit vogelperspectief een opname gemaakt van een supermarkt, beter nog: van de meest nutteloze afdelingen van de supermarkt, die van het snoepgoed. Rolo’s, repen KitKat, Marsen, koekjes, kauwgom, wat je maar kunt bedenken. In ellendig lange schappen die links en rechts het beeld uitlopen en gang na gang, tot aan het einde van de foto. Alles voor de prijs van 99 dollarcents. Dit is één grote stapeling van zinloze welvaart, een zinloosheid die benadrukt wordt doordat in de foto van Gursky wat mensen verloren door de gangen scharrelen op zoek naar de bevrediging van hun ontembare snoeplust. We eten niet omdat we honger hebben, we eten omdat de reclame ons dat zegt. Dit is de mens, dit is zijn wereld. En Gursky toont beide als abstractie, neutraal, bijna emotieloos. Voor zover er sprake is van een ideologisch standpunt staat hij aan de kant van het evolutionisme, het Darwinisme en laat hij de mens niet als individu zien maar als species. En geselt hij de samenleving niet met een marxistische spiegel maar blijft hij de koele observator die weet en kijkt en juist niet oordeelt. Wat zou hij ook, beelden als deze foto spreken voor zich.

De formidabele maat van de foto ten spijt zou je “99 Cent” op kunnen vatten als een pars pro toto. Dit is maar een deel, dit is een niet helemaal toevallige uitsnede uit onze wereld. Wat wij zien is een fragment dat staat voor een geheel, voor de volledigheid van de wereld die ontelbare malen groter is dan wat wij op deze foto zien. Dit gaat niet alleen over een snoepafdeling, niet alleen over een supermarkt, “99 Cent” staat voor de hele wereld zoals de mens die gemaakt heeft.. Zo bezien is die enorme foto dus ook weer heel klein, eigenlijk.

Andreas Gursky is in 1955 in Leipzig geboren als zoon van een commercieel fotograaf. Na zijn fotografiestudie in Essen is hij op advies van Thomas Struth naar Düsseldorf gegaan om aan de kunstacademie verder te studeren. De academie waar Joseph Beuys, Gerhard, Sigmar Polke en Anselm Kiefer school maakten. Wie het in Duitsland over kunst heeft, heeft het, nog altijd, over Düsseldorf. Gursky studeerde er bij het echtpaar Bernd en Hilla Becher die voor de ontwikkeling van de fotografie in de laatste decennia van de vorige week van grote betekenis zijn geweest. Grursky studeerde er onder andere met Thomas Struth en Thomas Ruff, ook wel het trio Struffsky genoemd. De Bechers specialiseerden zich in zwartwit fotografie van Duitse woonhuizen, werkloze fabrieksgebouwen, mijncomplexen etc. Nooit een, maar altijd een reeks. Losgemaakt van plaats, weer en tijd. Zo ontstond een typologie met een sterk abstract karakter, loepzuiver, haarscherp. Altijd als een reeks in het museum gepresenteerd wat de foto’s tot een samenhangende installatie maakte. De hand van de Bechers kun je in het werk van Gursky nog herkennen, maar de verschillen zijn groter. Gursky blies het formaat op, koos al vlug voor kleur wat in de kunstfotografie eind jaren ’80 nog niet vanzelfsprekend was. Je zou kunnen zeggen dat hij zo de foto als een schilderij begon te benaderen. Met de daarbij horende grote maten.

In het begin laat Gursky nog mensen in zijn foto’s figureren. In 1994 maakt hij een foto van een landingsbaan van de luchthaven van Düsseldorf. Er staat een man. Geen vliegtuig te zien. Nog niet; weldra zal een landend vliegtuig naar zijn plaats gewezen worden. Die ene man, een man in functie, zijn identiteit doet er niet toe, versterkt de kale vlakte van de grijze betonplaten die de landingsbaan vormen. De camera staat op een kruising van voeglijnen. Van daaruit vertrekken lijnen naar links- en rechtsboven, naar de horizon. En daarboven heel veel lucht. Dit is een typische Gurskyfoto. Die man vertegenwoordigt een ordening die onzichtbaar is. Het vliegverkeer speelt zich buiten beeld af. Wat we wel zien zijn minutieus scherpe details in een zorgvuldig afgewogen compositie. De camera altijd centraal, het perspectief perfect, de kleuren helder. Dit is bijna geen wereld van alledag, dit is een gedachte, overwogen wereld waaruit een plan spreekt. Zo ongeveer zou je ook een gesloten landschap van de 16e-eeuwer Jan van Eyck kunnen beschrijven. Zijn geschilderde, vroeg-renaissancistische wereld toont datzelfde bedrieglijke realisme. De schijnbare realiteit van een egale, homogene wereld die in zich zelf besloten is. Net als in de foto’s van Gursky. En ook daar ontstijgt de uitbeelding het uur en de plaats. Het weer, de topografie, de tijd, de persoonlijke beleving, alles wat de universele geldigheid in de weg staat is uit beeld gelaten. En die ene man, dat is hooguit een aanleiding om het over iets anders te hebben. Over de stedelijke ruimte, bij voorbeeld, of over de dingen die de mens produceert, over architectuur, over vormen, over stapeling. Over bezwering van de chaos, dus.

Hoe komt het toch dat de wereld die Andreas Gursky in zijn foto’s toont eruit ziet alsof die nieuw geschapen is? Terwijl het toch een deel van de wereld is die sprekend lijkt op de wereld waarin wij leven. Met een groot verschil: de wereld van Gursky toont een exacte ordening. Alsof achter alles een goed doordacht plan schuilgaat. Alles is precies gestapeld of op z’n plaats gezet, of het nou om snoepgoed gaat in de supermarkt, om de ontelbare woonruimtes in een massaflat of om de verweerde stenen van de piramide van Cheops. En ook het gigantische scherm op de luchthaven van Frankfurt, een schitterende foto uit 2007, is een rastering die de wereld op haar plaats houdt. Alleen op dat scherm staan de steden keurig in het gelid, allemaal van gelijk belang, gereduceerd tot wat letters en vertrektijden. De kleine mensen eronder krioelen door elkaar maar ieder heeft precies dat ene reisdoel in het vizier. Ieder weet precies waar die heengaat. Net als bijen. We zwermen uit en komen altijd op die ene plaats terug. Dat is wat Gursky ons laat zien. Al die ordeningen (rijen machines in een fabriekshal, de bibliotheek van Stockholm, de beursvloer, een winkel van Prada; zelfs de vuilnisbelt van Mexico ziet er bij Gursky nog geordend uit) zijn niks anders dan een reusachtig honingraat. En wij zijn de bijen die in dat maaksel onze weg vinden. Maar evenmin als de bijen hebben wij een overzicht van het geheel. We kijken niet verder dan wat we weten. Als Gursky ons dus zo’n superstructuur toont lijkt die nieuw. Wij hebben haar althans nog nooit zo gezien. Nooit zo scherp, nooit zo helder van kleur, nooit zo neutraal, nooit zo universeel. We voelen ons door die superfoto’s opgetild en krijgen een blik die we nooit eerder hadden.

Er komt nog iets bij. Achter elke foto van Gursky gaat een constructie schuil. Hij werkt met een digitale camera waarvan hij alle mogelijkheden benut om het beeld te maken dat hij in gedachten heeft. Hij maakt scherper, accentueert de kleuren, corrigeert onduidelijkheden, voegt beelden samen tot een geheel, verwijdert uit het beeld wat hij niet nodig heeft. Hij bouwt een stelling voor de beste camerapositie, zo nodig gebruikt hij zelfs een helikopter om echt een “onmenselijk” shot te krijgen. Gursky is een geraffineerd manipulator die ons een wereld schept die we denken te kennen maar die nooit zo te zien is. In die zin is hij de schepper van iets nieuws. Het gaat ook niet om wat letterlijk en feitelijk waar is. Veel belangrijker is de waarschijnlijkheid van wat we zien. De vraag is niet of iets is maar of iets zo zou kunnen zijn. Wil je de kijker daarvan overtuigen, dan heb je concrete feiten nodig èn een formaat waaraan niet te ontkomen valt. Dat maakt ons kleiner en de perfectie groter die aan onze maat voorbij lijkt te gaan. Als het waar is dat iets niet kan bestaan zolang het niet is waargenomen, dan toont Gursky ons inderdaad echt iets nieuws. Iets dat bestaat zonder dat wij het wisten.

Gepubliceerd in Museumtijdschrift, 2008




Terug naar overzicht