Allegorie van nu

De opvolgers van Beuys en Baselitz zijn opgestaan. Jonathan Meese, Neo Rauch, Matthias Weicher en Daniel Richter vormen de stoottroepen van de nieuwe Duitse schildersgeneratie. Aan de laatste is nu een groot retrospectief gewijd

Frits de Coninck

Een paar weken geleden heeft het Gemeentemuseum in Den Haag een tweede werk van Daniel Richter gekocht, (Don’t call it a) comeback uit 1999. Het is een belangrijk werk omdat het zijn overgang markeert van abstractie naar figuratie. De abstracte Richter is de maker van het mooie schilderij, de figuratieve Richter de schilder van de dreiging. Soms te letterlijk, maar zijn beste werken zijn fascinerende verbeeldingen van dat wat achter de zichtbare werkelijkheid aan dreiging en raadsel schuilgaat. Richters uitgangspunt daarvoor zijn foto’s uit kranten en geschiedenisboeken, de beelden dus die tot onze waarneming van de actualiteit behoren.
De figuranten in Richters wereld zijn marginalen, skeletten, gemaskerden, schimmen, dieren en kijkers, vooral heel veel kijkers. In elke scène die hij schildert zie je toeschouwers, op afstand of centraal in het beeld. Zij kijken ook naar jou, de bezoeker, en jij kijkt naar hen. Er gebeurt niets dat niet gezien wordt. De bezoeker is een kijker die zijn oog voor het gaatje van de kijkdoos houdt. Een wereld, onze wereld, wordt teruggebracht tot een theatrale scène in de beslotenheid van een schilderij. Langzaam maar zeker worden wij deel van de wereld die Richter ons voorschotelt. Hij organiseert dat gevoel door de scène breed uit te laten waaieren, alsof we op de eerste rij zitten, met de neus op het podium. Of door van een klassiek middel te gebruiken zoals het geometrische perspectief om de ruimte zo te organiseren dat we ons in de suggestie van de fysieke werkelijkheid voelen opgenomen.
In het indrukwekkende doek Dog planet (2002) plaatst Richter een peloton met stokken en honden gewapende wezens frontaal in beeld, zodanig dat je je als kijker omringd voelt door een agressieve overmacht. Een stap vooruit en het geweld breekt los. Dit is het gezicht van de macht: anoniem, dreigend, vernietigend. De daders zijn gemaskerd of hebben een gezicht als een hondensnuit. Alsof Richter ons wil zeggen: de dader, dat kan iedereen zijn. Een bataljon ME’ers die de antiglobalisten krijgslustig opwachten, of omgekeerd, anarchisten die vastbesloten zijn te gaan matten. Bij Richter doet dat er niet toe. Wie dader is en wie slachtoffer is hem gelijk. Hij laat in bijna al zijn doeken een wereld zien die brandt, die explodeert, een donkere wereld waarin het kwaad de kleur heeft van vuur.
We kennen de wereld die Richter schildert. Dit is de wereld van vandaag. Deze wereld stijgt uit boven de anekdote, ze is zo universeel dat wij ons nergens aan kunnen onttrekken. De hoofdpersonen, dat zijn wij zelf. Daarmee raken we aan een belangrijke kwalificatie. Richter schildert in al zijn figuratieve doeken een allegorie, een beproefd genre in een nieuw jasje.
Zijn wereld moeten we daarom niet letterlijk verstaan. Zijn allegorie is een theaterstuk waarin mens en dier de hoofdrol spelen. De wereld die we hier zien, verwijst naar een algemeen menselijke bedoeling. Hier gaat het niet om de eigenschappen van het individu maar om de kenmerken van de soort. Niet om een tijd- of plaatsgebonden feit maar om een ervaring die elke mens kan overkomen. Niet om een mens, maar om dé mens. Daarom hebben de mensen in zijn doeken ook geen eigen gezicht, het zou ze tot toevallige individuen maken waaraan we ons niet zo veel gelegen hoeven te laten liggen.
Een sleutel voor deze allegorische interpretatie geeft Richter zelf. Te midden van zijn schilderijen staat een groepje van vijf opgezette vossen, geschoten door zijn broer. De vossen hebben elk de linkervoorpoot en de rechterachterpoot in het verband, ze leunen allemaal op een stok en hebben een jagershoedje met een veer op, elk hoedje in een van de primaire Mondriaankleuren. De vos is hier zowel jager als prooi. Deze enscenering staat voor een wereld waarin iedereen jaagt en bejaagd wordt. In de figuur van de anonieme mens of het dier toont Richter ons de strijd, de angst, het bedrog, de schijn van de wereld waarin wij leven. Die wereld schildert hij donker, hij toont ons de nachtzijde met al haar dubbelzinnigheid. De concrete helderheid van het daglicht past niet bij de wereld waarnaar hij verwijst.
De allegorische benadering van Richter is sterk ideologisch bepaald. Dat sluit precies aan bij de traditie van de naoorlogse kunst in Duitsland. Duitse kunst is meestal ideologisch ‘angehaucht’. De eerste grote kunstenaars in het na-oorlogse Duitsland rekenden af met het collectieve nationale gevoel van schuld en schaamte. Ze braken als het ware een wonde open. Beuys, Immendorf, Lüpertz, Kiefer, Baselitz — ze rekenden op persoonlijke wijze af met de erfenis van de gewelddadige wereld waarin ze geboren waren. De jongere generatie toont net zo’n ideologische boodschap, maar dan universeler van strekking. De Tweede Wereldoorlog mag dan onderhand geschiedenis zijn, de wereld is er niet beter op geworden. Aldus Daniel Richter.

Gepubliceerd in Het Financieele Dagblad, bijlage Persoonlijk, 27 oktober 2007




Terug naar overzicht