Het ei in de fles

Op de schilderijen van Jan Roeland is geen mens te zien. Hij schildert dingen, vooral heel gewone dingen. Dingen waaraan niks poëtisch valt af te lezen. De manier waarop hij de dingen schildert is heel wat minder gewoon. Die objecten (messen, dozen, een wc-rolhouder, planten enz.) hebben allemaal iets dubbelzinnigs, vanuit welke gezichtshoek je ze ook wilt bekijken. Ze zijn anoniem, maar nooit onpersoonlijk, ze zijn technisch perfect geschilderd en tegelijk emotionerend. Ze zijn op vergaande mate geabstraheerd en tegelijk zijn ze concreet voelbaar en beleefbaar, ongeveer zoals Mondriaan zijn composities schilderde. Ze zijn formeel en scherp met de precisie van de messen die hij schildert en toch, plastisch en intuïtief. Zo worden de allergewoonste dingen uitvergroot en omgetoverd tot schilderkunst. Dat gevoel van verdubbeling dat elk doek herkenbaar en tegelijk ongrijpbaar maakt, blijft je bij, een tentoonstelling lang, een oeuvre lang. Het is er vanaf het moment dat hij is gaan schilderen zoals hij nu nog steeds schildert, vanaf 1967 ongeveer. Met een helder palet, monochrome kleurvlakken, messcherp gedefinieerde voorwerpen, grote volumes, tussen figuratie en abstractie, maar vooral met een enorme, half verborgen intimiteit. Zijn eerste grote tentoonstelling was die in 1978 in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Daar manifesteerde zich een oeuvre gemaakt in een periode van tien jaar. Echt een oeuvre, herkenbaar en samenhangend, ondanks de relatief kleine periode waarin het ontstond. Met een onvoorstelbare trouw aan die schilderkunstige uitgangspunten van toen heeft hij aan dat oeuvre voort gewerkt. Zo wordt een schilder klassiek. Dertig jaar schilderen is tot 8 februari te zien in De Beyerd in Breda. Het doek dat in 1967 een ommekeer betekent, dat wil zeggen het einde van het schilderen in losse, expressionistische stijl en het begin van het oeuvre, hangt ook in Breda. Het is klein van formaat (60 bij 40) en laat een ei in een fles zien in een verder lege ruimte. Dit is Roeland. De fles is een donker vlak dat zich scherp aftekent tegen de groengrijze achtergrond en de warme, auberginekleurige ondergrond. Er is een minimum aan perspectief en dat dient meer om het volume als groter te ervaren dan om een idee van reële ruimte te scheppen. Jan Roeland schildert nooit een echte, concrete ruimte, een ruimte waarin wij leven, een ruimte waarin de dingen in een natuurlijk verband staan. Hij is en blijft een pure schilder die genoeg heeft aan een schilderkunstige ruimte om de dingen op zijn doeken te laten bestaan. Hij schildert kleurvlakken die alles hebben aan spanning, emotie, beleving om een de kijker in het werk te trekken. De voorwerpen zijn daarbij een middel. Net als het ei in de fles. Het ei is in tegenstelling tot de platte fles enigszins plastisch geschilderd. Het is van een zacht, doorleefd soort wit dat naar de randen toe wat donkerder wordt. Wat doet dat ei eigenlijk in die fles ? De flessenhals is te nauw om het ei heelhuids door te laten, dus hoe komt het er dan in ? Wat doen die vragen ertoe als het de schilder er alleen maar om gaat een ding te schilderen. Dan laat hij alles weg wat van het schilderen afleidt, alles dus waarmee wij het voorwerp natuurlijkerwijze associëren. Dat associëren is ons verhaal, dat is niet het verhaal van de schilder. Spannend is het wel, zo’n ei in een fles. Het doet sterk denken aan een belangrijk schilderij van Piero della Francesca aan het begin van de Renaissance. Op dat doek, een aanbidding van Maria met kind door heiligen en de voor haar de knielende hertog Da Montefeltro, is net zo’n verwonderlijk ei te zien. Het ei, net zo verenkeld, net zo alleen, hangt aan een touw in de grote, lege ruimte van een kerk. Niet zo maar en niet toevallig, maar middenin het beeld. Een ei aan een touw, dat kan net zo min als een ei in een fles. Maar het gaat niet om logica, het gaat om de spanning van het object, het schilderen van een ding zonder meer. Het lijkt wel uitdrukking van vreugde en verwondering om een ding zo te kunnen schilderen, in een volkomen vreemd, onnatuurlijk milieu. Zonder verwijzing, zonder symboliek. Zo’n ding ontdek je pas in een nieuwe omgeving, op een schilderij bij voorbeeld. Aan de eigen natuur ontstegen De schilderijen van Jan Roeland maken je bewust van iets wat heel wezenlijk is voor de schilderkunst en dat is de kracht van het platte vlak. Schilderen is werken op het platte vlak. Het doek waarop de schilder schildert is nu eenmaal geen klomp steen, materiaal van de beeldhouwer dat zelfstandig in de ruimte staat. Het schijnt ook tot de natuur van de schilder te behoren om dat platte vlak om te toveren tot een voorstelling van een wereld waarin je kunt rondlopen. Om met een truc een derde dimensie te scheppen. Maar dat is niet de natuur van Jan Roeland. De dingen die hij schildert, blijven gewoon in het platte vlak staan. Zijn aansteker, tafel, hamer, sikkel, mes, plant schildert als kleurvlakken. Hij heeft de vorm ofwel de identiteit van de dingen zo verre geabstraheerd dat alle overbodigs weggelaten is en overblijft wat strikt noodzakelijk is om het als vorm te herkennen. Zo’n vorm geeft zijn doeken handen en voeten. Het is een kader waarbinnen de schilderkunst zich afspeelt. Dat betekent bij hem het schilderen van een vlak in een kleur die afgezet wordt tegen een andere kleur. Die confrontatie levert een spanning op. Rood ervaren wij nu eenmaal anders als het tegen groen gezet wordt dan wanneer het grenst aan zwart. Elke kleur heeft zijn eigen kracht, expressie maar ook volume. De ene kleur ervaren wij nu eenmaal als groter dan een andere. Tussen kleuren brengt Roeland een spanning aan, net als tussen de vorm en de kleur. In zijn compositie met twee hamers uit 1996/97 heeft hij de hamers (lichte steel, zwarte kop) gelegd in een rood vlak. Het expansieve karakter van het rood drukt de hamer als het ware terug, verkleint en beperkt ze. Zo is er ook op ander niveau een spanning. Jan Roeland maakt gebruik van de betekenis van het voorwerp door die betekenis om te keren. De macht en agressie die de hamer van nature heeft, worden verzacht door de schildering van het rood eromheen. Rood is agressief. De betekenis van de hamer is daarmee overgegaan op zijn omgeving en wat overblijft is een vorm. Jan Roeland noemt dat zelf het opheffen van de voorwerpen. Het is het ontstijgen aan de eigen natuur. Het is de vorm die overgaat in pure schilderkunst. Denk daarom niet dat een wc-rolhouder van Roeland in een toilet hangt, dat de envelop bedoeld is om verstuurd te worden, dat zijn planten ergens voor het raam staan. Ze bestaan als vorm op een schilderij, ze zijn herkenbare vorm geworden en tegelijk volkomen plat gebleven. Tot aan de rand van het vlak. De doeken van Jan Roeland zijn altijd helder begrensd. De rand van het schilderij is de grens. Bij de planten doet de begrenzing zich het sterkst voelen. De planten die hij in de jaren negentig heeft geschilderd staan keurig rechtop. Ze volgen de richting van hun groei. De potten waarin ze staan zijn doorgaans donker en sterk. Vertederend is de bies die de pot van de plant scheidt. Als een kanten kraagje. De planten hebben een voelbaar vegetatieve kracht. Ze groeien letterelijk het beeld uit. Zowel naar de zijkanten als naar boven toe voel je een druk op de randen. Het is alsof het schilderij de groei wil stoppen. Alsof de plant meer wil dan het schilderij toestaat. Maar de schilder is onverbiddelijk: de rand van het schilderij is de grens van de voorstelling. De bomen heeft hij uitermate volumineus geschilderd, als tastbare massa’s die te groot zijn voor het subtiele schilderij. De planten heeft hij in sommige gevallen uiterst smal maar tot het uiterst mogelijk uitgerekt. Het volume staat onder de zware druk van de vorm, wat maakt dat zowel volume als vorm sterker worden. Het geraffineerde gebruik van het licht versterkt dat effect. Naar de randen toe schildert hij de planten wat donkerder. Dat levert een mooie plastische vorm op, dat levert ook licht op dat in het midden van het kleurvlak gevangen zit. Er is op een schilderij van Jan Roeland nooit een naturalistisch licht van buitenaf. Als er licht moet zijn komt dat van binnenuit, vanuit het volume van de dingen, vanuit het schilderij zelf. Bij Jan Roeland geen valse voorstelling van zaken. En als er op zijn laatste doeken dan toch een mens te zien is, dan verscholen achter een enorme macho-zonnebril. De schilder kijkt ons aan, maar wij zien hem niet.

Gepubliceerd in BN/De Stem 1998




Terug naar overzicht