Henk Pijnenburg:

Geen galeriehouder kent me

Henk Pijnenburg praat, zonder ophouden, vol drift. Over zijn aankopen, kris kras door elkaar, graffitikunst, zijn nieuwe grote kunstliefde Aaron van Erp, over galeristen, collega-verzamelaars en, met vilein plezier, hoe hij ze te vlug af was. Begin jaren ’80 heeft hij zich gefocust op graffitikunst die hij vroeg en snel heeft gekocht. Heeft dat deel van zijn collectie getoond in het Groninger Museum van Frans Haks en later ook in Roosendaal.

Het begin: “In 1982 vertelde galeriehoudster Riekje Swart me over iemand die bezig was met graffiti. Bij galerie Cornblitt zag ik dat soort werk, ik was meteen verkocht. Nu, 25 jaar later, ben ik er zo goed als mee gestopt. Alleen van Quik koop ik nog werk.” Een van zijn mooiste werken, voor de gelegenheid opgehangen in een grote zaal in zijn huis: een doek van Blade uit 1983, voorstellende Betty Boop en een reusachtige tag, het handschrift van de graffiti-kunstenaar. Wat hem in graffiti fascineert is die uitbarsting van het vrijheidsgevoel, zonder omwegen. Daarin past voor hem ook de recente aankoop van een schilderij van de uit Suriname afkomstige Marcel Pinas en natuurlijk zijn grote ontdekking: Aaron van Erp. Goede kunst gaat voor Pijnenburg over humanisering van de wereld. “Goede kunst wil de wereld leefbaarder maken. Voor die grote bedoeling krijg je hoogstens troost terug, meer niet, maar voor mij voldoende.”

Hij noemt zich een verzamelaar. Een voormalige garage dient als opslag. “Ik heb een topverzameling, al zeg ik het zelf. Ik heb aan graffiti zo’n 250 tekeningen en 150 doeken. Maar eigenlijk vind ik het te opschepperig, te poenerig om daarover te praten. Ik heb doeken van 4 à 5 meter die nog opgerold zijn. Zo heb ik ze gekocht, ik ben er nog niet aan toe gekomen om ze op een spieraam te laten opspannen.”

De verzameling is dynamisch. Hij koopt niet alleen, hij verkoopt ook. En niet alleen graffiti-kunst. “Ik ben in ontwikkeling, mijn verzameling dus ook. Ik heb werk van Yvan Theys, Lucassen, Raveel verkocht. Waarom? Voor mij was dat op een gegeven moment op. Als verzamelaar wik en weeg je: dit kan ik wegdoen, dat wil ik erbij hebben enz. Maar ik heb nergens spijt van, ook niet van wat ik niet gekocht heb. De financiën zijn natuurlijk altijd beperkt. Dat heeft mijn gretigheid ingetoomd. Gelukkig, als je aan overdaad meedoet, ontplof je. ”

Henk Pijnenburg is een solist. Zoekt het ’t liefst zelf uit, bezoekt zo veel mogelijk beurzen, wil er vroeg bij zijn. “Ik kom zo weinig mogelijk in galeries. Ik word altijd zo zenuwachtig als ik een galerie inga. Zit daar iemand achter een bureau te wachten, op mij. Galeries denken: daar heb je weer zo’n verzamelaar, daar valt wel wat aan te slijten. Nou, van mij hoeft geen galerist iets te verwachten. Graffitikunst heb ik zo veel mogelijk van de kunstenaars zelf gekocht. Ik ga liever naar plekken waar niemand komt. Geen galeriehouder kent me.”

Zijn vrouw houdt zich afzijdig, heeft haar eigen werk. Ze verdraagt zijn bezetenheid: “Toen ik hem net had leren kennen, kwam ik in zijn huis dat vol hing met werk van Van Schayk. Ik wist meteen: ik moet dit mooi vinden, anders kan ik beter maar weer vertrekken.”

In de hal hangt, prominent, een doek van graffitikunstenaar Lin Felton. Een snel geschilderd beeld van een vrouw met een boodschap “White men spend so much time congratulating one another”. Vlakbij twee kleine doeken van Pere Llobera, die nog op de Rijksakademie zit. Zijn laatste aankoop: Michael Kirkham.

Henk Pijnenburg was docent beeldende vorming

Gepubliceerd in Museumtijdschrift, nr. 3, april 2008




Terug naar overzicht