Otto L. Schaap:

Iets wat nooit ophoudt

Hij zit als een spin in het web van zijn kunst. Een hoge, donkere kamer. Tegen de achterwand sigarenkistjes hoog opgestapeld. Zo’n verzamelaar die nooit iets wegdoet. Tegen de andere wand een stoet aan Afrikaanse beeldjes. Achter een zetel “God”, een werk op papier van Helen Frik. Het huis is tijdelijk onttakeld, op de tentoonstelling zijn zo’n 125 stukken uit zijn collectie te zien.

Hij heeft geen enkele aarzeling om in beeld te komen, ook zijn verzameling mag gezien worden, in een museum, voor een keer.

“Een collectie in huis is besloten, in ‘n museum kunnen meer mensen het zien. Ik gun anderen graag dat plezier. En mezelf het genoegen mijn werk in een museale omgeving te zien. Het inrichten laat ik aan de experts over, daar bemoei ik me niet mee. Museaal inrichten is toch iets anders dan thuis aan zitten rommelen.

Een tentoonstelling is leuk, maar geen tweede keer. Al die heisa, alles uit huis gehaald. Ik heb nu wel een ontheemd gevoel. Maar het zet de dingen ook weer op scherp. Wat ik nu al heel erg mis is het prachtige beeld Unicorn van Stephan Balkenhol. Ook de salontafel is meegenomen met de twee beeldjes van Tom Claassen en een Afrikaans beeld. Om de sfeer van de huiselijke omgeving op te roepen. Daarom wilde ik het museum ook mijn schommelstoel meegeven, maar dat ging me toch te ver. Ben ik die ook 2 maanden kwijt.”

Wat namen uit zijn collectie: Peer Veneman, Tim Ayres, Erik Andriesse, Han Schuil, Tom Claassen, Merijn Bolink, Veron Urdarianu. Hij heeft nauwelijks videokunst.

“Ik ben met kopen van kunst begonnen na mijn scheiding in 1972, een tekening van William (later Dirkje) Kuik. Achteraf beschouwd is het verzamelen toen begonnen en nooit meer gestopt. Nu denk ik wel eens: ik stop, maar dan kom ik op een beurs en ga ik weer door de knieën. Ik ben altijd mijn eigen gang gegaan; ik wil mijn eigen gevecht voeren. Ik hou van lastige kunst, om de moeite die ik ervoor moet doen. Heel soms denk ik ook wel eens: wat heb ik nu aan m’n pet hangen, wegwezen. Maar dat doe ik dus nooit, ik ga de strijd aan, loop nooit weg. Of ik daardoor mezelf beter leer kennen?Ik begrijp me zelf nooit en dat stelt eigenlijk wel gerust.

Er zijn dingen die ik nu nooit meer zal kopen, zonder dat ik er spijt van heb. Je ontwikkelt je. In principe doe ik niks weg, dat onderbreekt de continuïteit van de verzameling. Spijt heb ik wel als kunst later gedateerd blijkt te zijn. Maar dat weet je bij aankoop nog niet.

Spijt heb ik vooral van wat ik niet heb gekocht. Ik nam ooit een optie op het schilderij Human Tripod van Marlene Dumas, het moest 11.000 gulden kosten. Ik nam m’n grote baas mee om te horen wat hij ervan vond. Moet je niet kopen, veel te somber, zei die. Ik heb het niet gekocht, het Centraal Museum in Utrecht wel.”

Zijn collectie is omvangrijk. Alles nauwkeurig beschreven en met foto’s in de computer opgeslagen. Elders in de stad huurt hij een opslagruimte en in huis heeft hij daarvoor een kamer en de vliering. Een opslag is een noodzakelijk kwaad. “Het liefst heb ik alles om me heen, maar dat kan niet. Ik moet kiezen, killing your darlings dus. Opslaan is wreed tegenover de kunst en vooral tegenover de kunstenaars die er zoveel moeite voor gedaan hebben om het te maken.

Wat er later mee zal gebeuren, daar pieker ik wel over, ik ben er nog helemaal niet uit. Schenken aan musea, daar heb je niks aan. Die willen alleen de highlights en vervolgens gaan die het depot in, om er nooit meer uit te komen. Het zal er wel op neer komen dat de kinderen enkele toppers houden en de rest verkopen.”

Otto L. Schaap was wetenschappelijk medewerker

Gepubliceerd in Museumtijdschrift, nr. 5, juli 2008




Terug naar overzicht