Een tentoonstelling als dubbelportret

Aan het begin van de tentoonstelling in De Beyerd hangt hun beider portret. Verzamelaar Frits Becht en beeldend kunstenaar Co Westerik, beide portretten uiteraard van de hand de kunstenaar zelf. Ze markeren de ingang als kariatiden een tempel. De tentoonstelling gaat ook over hen beiden. Want alles wat hier van Westerik te zien is, en veel is van hoge kwaliteit, behoort tot de privé-collectie van Frits Becht. Vijftien schilderijen, een tiental bladen grafiek en bijna honderd tekeningen, aquarellen en gouaches. Een eerbetoon aan de meester en zijn verzamelaar. De twee portretten typeren Westerik. Het portret van Becht is geschilderd op paneel met olieverf en tempera. Een frontaal portret, op borsthoogte afgesneden en vrijwel symmetrisch. Links naast het hoofd de voornaam, rechts de achternaam en het toevallige feit dat beide uit vijfletters bestaan versterkt dat effect van symmetrie nog eens. Frits Becht kijkt de toeschouwer recht aan, overtuigd, zelfbewust en toch terughoudend. Het is een raak, menselijk portret en toch, de buitenkant laat zorgvuldig verborgen wat daarachter schuilgaat. Een naarmate je je daar al kijkend beter van bewust wordt, realiseer je je dat je veel minder ziet dan je denkt. Wat in het geval va Westerik vaak realisme is genoemd, is maar schijn. De wereld die Westerik opbouwt, houdt meer verborgen dan je denkt. Het paneel is als alle schilderijen van Westerik traag en bedachtzaam geschilderd. De schilder heeft iets te zeggen en doet dat in zijn eigen, langzame schildertempo. Het zelfportret links van de ingang tot de eerste zaal in De Beyerd is een potloodtekening, veel sneller natuurlijk tot stand gekomen dan het schilderij. De kop is half afgewend, de ogen vernauwen zich alsof ze niet helemaal vertrouwen wat ze zien. De mond ernstig en toegeknepen. Er hoeft ook geen woord over deze lippen te komen. Wat Westerik te vertellen heeft, doet hij in zijn beeldend werk. De tentoonstelling spreekt boekdelen. En voor de meester is er in ieder geval een die zijn werk doorheeft, dat is de verzamelaar aan de andere kant van de toegang. Becht en Westerik zijn bijna met elkaar opgegroeid. De verzameling die Becht samen met zijn vrouw Agnes heeft opgebouwd is van een voor Nederland ongewone omvang, met werk van diverse grote kunstenaars uit binnen- en buitenland. Maar er is maar een kunstenaar die ze zo op de voet gevolgd hebben als Co Westerik. Bijna een halve eeuw geleden kocht Becht de eerste tekeningen van Westerik. In De Beyerd hangt het eerste schilderij dat hij van Westerik in 1954 kocht: 'Touwtjespringers' en in de grote zaal hangt ook zijn laatste: 'Man met camera' uit 1999. Daartussenin de schilderijen die icoon geworden zijn in de kunstgeschiedenis van de twintigste eeuw: 'Schoolmeester met kind' en 'Snijden aan gras'. De voorstellingen zijn wellicht bekender dan hun maker. In elk kunstgeschiedenisboek komen ze voor en zelfs hebben ze als plaatje aan de wand de treinen versierd. Tot het protest van reizigers die het opensnijden van een vinger (een andere versie overigens dan hier in De Beyerd hangt) te angstaanjagend vonden, daar een eind aan maakte. Beklemmend zijn de voorstellingen wel, met name dan de schilderijen. Westerik is een heel eigen gang gegaan in de wereld van de kunst, ver van modes en programma’s. Hij schildert om te beginnen figuratief, we herkennen het beeld als iets uit onze werkelijkheid. Hij gebruikt dat niet om het kijken aan de orde te stellen maar veel meer om een beleving op te roepen en een verhaal te vertellen. Het middel dat hij daarvoor gebruikt, is het inzoomen van de camera. Zo’n vinger die zich aan het gras snijdt, is zo ver uitvergroot dat die nagenoeg het hele beeld vult. De grasspriet is uiteraard mee vergroot waardoor die het aanzien en de beleving krijgt van een vlijmscherp mes. Je voelt het snijden door de ziel. De achtergrond is bijna altijd plat en neutraal en tegelijk schildert Westerik dat vlak zodanig dat het als het ware naar voren komt. Zo’n achtergrond heeft een hoge abstracte kwaliteit en dat is typisch Westerik: een figuratieve wereld met een naar abstractie neigende omkadering. Die achtergrond maakt dat de figuren vastgezet worden. Ze kunnen nergens meer heen. Dat gevoel sluit bij voorbeeld aan bij de angstogen en de tranen van het kind in het schilderij 'Schoolmeester met kind' uit 1961. De angst van het kind maakt het doek beklemmend. Op het hoofd rust de reusachtige hand van de schoolmeester, een hand die teder en veilig lijkt. De andere hand echter sluit om de keel van het kind, een gebaar dat moeilijk geruststellend kan zijn. De schoolmeester is imposant in zijn grote zwarte jas, zijn klassieke grote kop die bekroond wordt met een tot over de oren getrokken alpinomuts. Dat uitvergrote lichaam lijkt het angstige kinderhoofd te overweldigen. Troost en bedreiging, tederheid en gevaar. De schilderijen en tekeningen van Westerik zijn meerlagig, met gebruik van ironie en overdrijving als stijlmiddelen om de betekenis te laten kantelen. Zijn wereld lijkt helder en is toch raadselachtig. Waar details uitvergroot worden tot disproportionele vormen, blijft het beeld altijd transparant. De vormen zijn monumentaal en toch blijft zijn wereld intiem. En in weerwil van wat Westerik als bezwaar tegen abstractie aanvoert, namelijk dat abstractie bijna nooit boven het decoratieve uitkomt, heeft zijn werk toch een abstracte inslag. De wereld die hij tekent en schildert is een niet aflatende vertekening en intensivering van de werkelijkheid. Een vertekening waarvan Frits Becht al heel vroeg de grote kwaliteit zag die hij tot op vandaag trouw blijft. Dat moet absolute liefde zijn.

Gepubliceerd in BN/De Stem, 1999




Terug naar overzicht